Kom vanavond met verhalen,

hoe de oorlog is verdwenen,

en herhaal ze honderd malen,

alle malen zal ik wenen.

 

                                                                        Leo Vroman

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BELEVENISSEN VAN EEN GEZIN

 

 

IN DE OORLOGSJAREN 1940 - 1945

 

 

door

 

 

A.W.DULFER - PLOEG

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ermelo, augustus 1986

 

 

 



INLEIDING.

 

 

Na het overlijden van Vader vroegen Gerard en Lucie mij een verhaal te schrijven over de oorlogsjaren '40-'45 en dan in het bijzonder de periode van Vaders gevangenschap en alles wat daaruit voortvloeide.

       Noch zij beiden noch ik beseften hoe zwaar dit verzoek was. Het dagboek uit die jaren en de brieven die ik uit die periode nog bezat moesten me helpen mijn geheugen op te "frissen". Hoe meer ik me verdiepte in deze periode van ons huwelijk, hoe zwaarder de opdracht ging wegen. Maar ik begon er mee en kwam tot september 1944, de ontruiming van het kamp Vught, toen legde ik het weg.

       Op 4 mei 1986 hield Ds. Nico ter Linden in de Nieuwe Kerk in Amsterdam de herdenkingstoespraak naar aanleiding van het verhaal over Rizpa en haar zonen. Een verhaal uit II Samuel 21. Het hele verhaal greep me bijzonder aan en toen hij eindigde met het bekende gedicht van Leo Vroman :

                                                Kom vanavond met verhalen,

                                                hoe de oorlog is verdwenen,

                                                           en herhaal ze honderd malen,

                                                alle malen zal ik wenen.

stond het voor mij heel duidelijk vast. dat ik het begonnen verhaal moest afmaken voor jullie en voor jullie kinderen. Het is me zwaar gevallen. Had ik kunnen vermoe­den dat het me zo zou aangrijpen, ik denk niet dat ik er dan aan begonnen was. Maar ik weet ook zeker dat Gerard en Lucie hier geen vermoeden van hadden.

       Het is een heel lang verhaal geworden. Lees het of luister er naar. Alleen als je het wilt,leg het anders weg tot later.

 

                                                                                    Moeder

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


DE EERSTE JAREN.

 

       25 Januari 1939:Johannes Hendrik Dulfer trouwde met Alida Woutera Ploeg. We hielden van elkaar. Bij de stapel bewaarde brieven, was ook de laatste brief van Vader geschreven vanuit hotel "de Donderberg" in Leersum de middag voor onze trouwdag.

       Zoals hij toen schreef over onze relatie, zo bleef het met alle ups en downs, blijde gebeurtenissen en verdrietige voorvallen, bijna 45 jaar lang, tot de Here hem tot zich nam. Hij was toen "geborgen bij zijn Heer", waar hij zo naar verlangde. Er was een eind gekomen aan een huwelijksleven, zo vol diep ingrijpende gebeurtenis­sen, die jarenlang en jaren later zo'n bepalende invloed op ons beider leven zouden hebben.

       In januari 1940 werd Gerard geboren. De geboorte was twee maanden te vroeg. Het toen zeer kleine Juliana ziekenhuis had geen plaats voor mij en maar amper een plekje voor de couveuse wieg van Gerard. Wekenlang verzorgde zuster Verduin hem en bracht Vader dagelijks twee flesjes moedermelk per fiets naar het ziekenhuis in de zeer strenge winter van 1940. Gerard redde het en kwam na acht weken naar huis.

       Een jaar later, om precies te zijn 15 maart 1941 werd Jaap geboren. Het verschil was wel erg groot, kwam Gerard te vroeg, Jaap liet ons drie weken wachten. Hij was aan­merke­lijk zwaarder namelijk zeven pond, terwijl Gerard zich met amper vier pond presen­teerde. Weer een jaar later werd Yke Marij geboren op 19 Juli. Een schattige baby. Natuurlijk een groot feest. Ze kwam keurig op tijd met haar zes pond.

       Ons gezinnetje was nu behoorlijk druk met drie kleintjes. We woonden bij de verffabriek in een heel groot en zeer bewerkelijk huis. De kinderen vroegen veel zorg en het voorrecht van deze tijd met z'n wegwerpluiers kenden we in die jaren niet. Dagelijks werd er gewassen, een grote ketel vol luiers op de vier pitten van het gasfor­nuis. We hadden geen wasmachine, geen centrifuge of droogtrommel. Na de oorlog kregen we een wringer, wat al een enorme vooruitgang was.

       De oorlog, in 1940 begonnen, werd door de bezetting van ons land steeds drukkender. De voorraden in ons land werden afgevoerd naar Duitsland als Liebesgabe. Als gevolg hiervan kwamen artikelen bij ons op de bon. We ontvingen bonnen voor levensmiddelen, kleding, schoeisel, brandstof, ja wat niet al.

       De rantsoenen werden langzamerhand steeds kleiner tot er begin '45 grote tekorten ontstonden. De mensen gingen op hongertochten om te proberen door ruiling of voor veel geld voedsel te kopen. Herhaaldelijk kwam het voor dat men onderweg of thuis stierf van ellende of van de honger. Was de honger al ontzettend, de toestand werd nog erger toen de winter 1944-'45 inviel en er geen brandstof meer was.

       Maar nu lopen we vooruit op ons verhaal. In gedachten gaan we terug naar het najaar van 1942. We waren nu al ruim twee jaar in oorlog en het verzet tegen de Duitsers begon op gang te komen. De L.O. werd opgericht voor de onderduikers, dat waren mensen die door de Duitsers gezocht werden om verschillende redenen : hulp aan Joden, niet naar Duitsland willen om te werken of ze hadden sabotagedaden gepleegd, kortom onderduikers. Ze deden alles wat niet mocht en riskeerden gevangenschap of de doodstraf. Aan de zaak kwam van tijd tot tijd een zekere Gerrit v.d. Born uit Voorthuizen.  Hij deed alles wat beslist streng verboden was en zocht onder andere onder­duikadressen. Nou dat leek Vader een goede zaak en zo kwam Dirk Knol eind September voor een maand in ons huis. Een Vader van tien kinderen en Gereformeerd, die moesten we toch zeker helpen. Eind oktober vertrok Dirk Knol naar Harderwijk, naar het Sanatorium Sonnevanck en kwam daar in huis bij de direc­teur Dr. Bergsma. Het was ook wel tijd dat hij ging. Niemand begreep hoe riskant de zaak was en Dirk Knol werd steeds vrijer en bewoog zich overal in het dorp en kletste met iedereen. Hij hield vacantie, maar die 10.000 gulden die op zijn hoofd gezet waren, was in die tijd een fors bedrag en had ons duidelijk moeten maken dat het huisves­ten en verbergen van hem behoorlijk riskant was.

 

 

 

DE ARRESTATIE 5 NOVEMBER 1942.

 

       Het werd 5 November 1942 de verjaardag van tante Lien. In die tijd was zij in huis bij Jannie en Jo Ratelband. Ik besloot met Gerard 's middags naar Arnhem te gaan om haar te feliciteren. Vader zou met de auto op zakenreis en dan op de terugreis naar Harderwijk gaan en Dirk Knol opzoeken. Ons dagmeisje Lena bleef bij de kinderen tot Vader en ik weer thuis waren. Zo vertrok ik met Gerard voor op de fiets naar het station, zette de fiets in de schuur bij opa en oma Dulfer en ging weg met de trein. Alles verliep normaal, alleen de terugreis gaf wat problemen. De sneltrein van vijf uur was zo vol dat ik besloot om twintig minuten later met de stoptrein te gaan en kwam zodoende pas kwart voor zes in Ede aan. Het meenemen van de fiets vlotte ook niet zoals ik wel wilde. Ik moest binnenkomen en vernam toen dat Grootmoeder zeer ongerust was over Grootvader. Niets vermoedend zei ik Henk te zullen vragen hierheen te gaan. Als het nodig was zou hij wel blijven  slapen.

       Hoe afschuwelijk was mijn thuiskomst. Vader opende de deur niet toen ik belde. Het duurde zelf erg lang voor de deur openging en toen stond daar Lena, onze hulp. Het was direct duidelijk dat er iets helemaal fout zat. Lena die zeer goed Duits verstond en sprak vertelde hoe er een Duits sprekende meneer achter Vader naar binnen was gekomen. Er was ook een Hollander bij die weinig sprak. In de achterkamer wilden de heren zitten, ondanks het feit dat er geen verwarming was. Achteraf ( in '45 ) vertelde Vader dat de overgordijnen nog open waren, hij sloot de gordijnen haastig en schoof zijn portefeuille tussen de mimi tafeltjes. het eerste wat de heren interesseerde was Vaders portefeuille. Die heb ik niet was Vaders antwoord. Er werd wat heen en weer gepraat en onderwijl scharrelde de tweede man door de kamer, bekeek de boekenkast en nam het boek van professor Schilder " Licht in de Rook " uit de kast en bladerde het door. Na de oorlog was ik zeer verrast, want juist in dit boek werden later de valse papieren opgeborgen, waarmee ik naar Amsterdam ging of die ik uit Amsterdam meebracht. Het gescharrel door de kamer leverde verder de por­tefeuille op die tussen de tafeltjes lag. Dat was geen beste beurt. In die portefeuille zaten belastende papie­ren. Allereerst twee brieven van Dirk Knol, juist die middag ontvangen om door te geven aan zijn vrouw, en een brief aan de accountant van zijn zaak. Boven­dien had Vader vijf minuten van te voren twee rond­zendbrie­ven ontvang­en, een afscheidsbrief van een jongen aan zijn ouders in Hillegom voor hij gefusilleerd werd en de tweede brief was een brief uit indonesië, die clandes­tien via Tokyo en Berlijn in ons land was gekomen, waarin de toestand in indonesië werd beschreven tijdens de inval van de Japan­ners. Het was er niet gunstiger op geworden voor Vader. Er volgde een huiszoeking. Boven in de slaap­kamer kon Vader nog net even Yke Marij toedekken en bene­den bij het weggaan Jaap over z'n bol strijken. En dat was het dan op 5 November 1942.

       Bij de thuiskomst van Grootvader na een half jaar hoorden we hoe alles zich bij zijn arrestatie had toe­gedragen. Grootvader vertelde ons het volgende : Twee heren waren bij hem in zijn kantoor gekomen. ze legiti­meerden zich. Ze waren van de Sicherheitsdienst en zeiden dat Grootvader gearresteerd was en mee moest. Grootvader die zijn kantoor aan huis had was gewend altijd aan Grootmoeder te zeggen als hij even wegging, dat miste nooit. Grootvader wilde dat weer doen, maar dat werd ver­boden. Dit was zo'n vreemde manier van doen, dat Groot­moeder dadelijk ongerust werd. Ze stuurde een boodschap naar het station, maar werd er niets wijzer van. Groot­vader was met twee heren weggegaan meer wist men niet. Ze brachten Grootvader naar de Langenbergkazerne boven op de berg en kregen toen door dat er nog een zoon was. De in­for­matie van het adres kregen ze van Grootvader en dus trokken ze er meteen op uit om Vader te arresteren. Helaas kwam Vader net het kantoor uit en informeerden ze wie hij was. Vader die net voor het loket stond vroeg luid om hun legitimatie papieren. Ogenblikkelijk stil, anders sterben sie gleich an Bleivergiftung. Zo was de reaktie waarop Vader hen voor ging naar huis.

       De verslagenheid was groot. 's Avonds kwamen de trouwe vrienden bijeen dat wil zeggen de families de Nooy, dominee en mevrouw Kremer, Grootmoeder en tante Auk. We hebben alles besproken en nadat Cons Haffmans was gekomen heeft dominee Kremer met ons gebeden. Grootmoeder bleef. We hebben samen geslapen dat wil zeggen de hele nacht liggen praten. Het was teveel voor ons. Uitwendig was ik volkomen beheerst maar inwendig beefde en trilde alles.

       De daarop volgende dagen waren enorm druk. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat was er bezoek. Nergens kwam ik aan toe. Ieder meende een weg te weten om iets over Vader en Grootvader gewaar te worden. Ze zouden wel snel weer in ons midden zijn. Zelf was ik niet zo hoopvol. De wijze van arrestatie stond mij niet aan.

       De morgen na de arrestatie belde ik de familie in Arnhem op, deelde het een en ander mee en vroeg of Lien naar Ede kon komen om dan door te reizen naar Amsterdam. Per telefoon wilde ik Pa en Moe niet inlichten. Jo maakte bezwaar, waarop ik zei dat het me niet kon schelen wie er kwam als er maar iemand voor mij naar Amsterdam ging. Een kwartier later kwam ik tot de ontdekking dat Jo Amsterdam had gebeld en Moe persoonlijk de geschiedenis had verteld. De stakker was zich naar geschrokken. In de loop van de morgen kwam Lien. Pa (mijn vader) kwam direct per trein naar Ede, zeer ongerust natuur­lijk. "Bij alle zorgen om je man, zullen er in de toekomst misschien ook geldzorgen komen. Moe en ik zullen je zonodig zoveel mogelijk financieel helpen. Maar beloof me dat je financieel onaf­hankelijk zult blijven van Jo." Met grote ernst zei Pa dit. Beloof het me nu alsjeblieft, dan ga ik rustig naar huis.

       Zaterdag 7 november was ik bij Grootmoeder aan het station en ontmoette daar tot mijn verrassing Jo Ratel­band, die volgens zijn zeggen eigenlijk op weg was naar mij. Dit was heel goed mogelijk maar toch gaf dit bezoek me een onaangenaam gevoel. Hoe dit kwam, wel Jo infor­meerde terstond of Grootvader en Vader samen iets hadden gedaan wat verboden was, wat natuurlijk onzin was. Daarna volgde : Als U beiden graag zou willen dat ik me er mee bemoei, dan wil ik dat wel doen. Ik moet echter zeker weten dat de zaak rein is. Is dit niet het geval dan be­moei ik me er liever niet mee. Ik heb een veel te goede naam in Duitse kringen en wil die niet in het gedrang brengen. Ik was perplex, maar wist me te beheersen totdat het gesprek op onze principiële houding kwam ten opzichte van de bezettende macht. Toen ontstond er een ernstig conflict. De over ons gestelde machten moesten we gehoor­zamen volgens Jo. Tot slot kreeg ik te horen dat het met mijn geloofsleven treurig gesteld was, als ik er zo over dacht, en mij wel eens mocht herzien. Deze overheid was onze overheid niet, besliste ik en ging totaal overstuur naar huis. Jo had voorgesteld met Bernhard, zijn broer, een hooggeplaatste Hollandse SS-er, naar de heer Dieren­donck te gaan de N.S.B.-burgemeester van Ede. Groot­moeder en ik waren er niet erg enthousiast over, maar wezen het niet definitief af.    Op de terugweg naar huis ging ik eerst naar de heer de Nooy en deed daar verslag van het gevoerde gesprek. Voer nooit meer een principieel gesprek met je zwager was zijn antwoord. De lijnen van jullie gedachten zullen elkaar nimmer raken. Die raad heb ik opgevolgd.

       Op maandag morgen belde ik eerst Jo op, de heer de Nooy luisterde mee. Jo was woest op me, omdat Grootmoeder en ik niet wensten dat hij uit onze naam naar de heer Dieren­donck zou gaan. Wij wilden voorkomen dat Grootvader en Vader later deze N.S.B.-er hoogst dankbaar zouden moeten zijn. We wilden dat Jo via zijn Duitse relaties iets zou proberen en verwachten alleen daar resultaat van. Woedend was hij. Als ik Jo wilde voorschrijven wat hij moest doen dan bedankte hij ervoor en moesten we zelf maar zien. Ik heb hem toen geantwoord dat als hij van mening was dat hij zich terug moest trekken, hij daar volkomen vrij in was en ik die beslissing aan hem liet. Die hele actie van Jo is verdriet geweest van A tot Z. Niets heeft hij bereikt.

       Na een week kwam hij op een Vrijdagavond tegen tien uur aanzetten. Hij kwam van de Langenbergkazerne na een borreluurtje daar met de commandant, en zei doodleuk dat er nog meer arrestaties zouden volgen. Zelfs van kerke­raadsleden. Ieder moment kon er een inval plaatsvinden. In Ede werden de mensen direct gealarmeerd maar er gebeurde niets.

       Intussen waren we gewaar geworden dat Vader en Groot­vader niet in Arnhem zaten maar gehaald waren door de Gestapo en zo goed als zeker direct overgebracht waren naar Scheveningen. Een definitieve bevestiging ervan krijgen mislukte en scheen ondoenlijk.

       Er kwamen mensen uit Amersfoort vrij die meenden dat ze Grootvader daar hadden gezien. Een ander beweerde dat ze waren overgebracht naar Utrecht en weken later beweerde weer iemand anders dat ze toch in Arnhem zaten. Het was afschuwelijk. Commissaris Hulsman van de Edese politie beweerde zes november dat hij absoluut noch niet wist dat Grootvader en Vader gearresteerd waren. (iets dat achteraf ook klopte) De naam van de heer van Son en van de familie Laponder werden genoemd in verband met hun arrestatie. Beide families waren verdacht van N.S.B. lidmaatschap of minstens sympatiserend. Maar ook nu geen enkele zekerheid. Zo bleef het tot negen januari. Heen en weer geslingerd, moedig en dan weer terneergeslagen, vol vertrouwen en dan in grote angst. Zo gingen de dagen voorbij. Het was een moeilijke Decembermaand ook al vierden we het Sinterklaas­feest en verscheen de heer Zomerhuis als Sint om de kinderen te verwennen. Gerard was wel onder de indruk maar Jaap genoot intens.

       De dagen gingen voorbij en tegen Kerst maakte ik me reisvaardig om naar Amsterdam te gaan. Gerard bleef bij Oma. Tweede Kerstdag zouden Oom Johannes en tante Auk in Ede komen en belangrijke mededelingen doen. Zij hadden zoveel relaties en kwamen er altijd achter.

       Ik zat zo in spanning dat ik een retourtje naar Ede nam. Och heden, alweer een fiasco. Een onprettig bezoek. Ook nu weer was men van mening dat ik wel meer wist maar het niet zeggen wilde. Zeer nerveus maar uitwendig kalm ging ik opnieuw naar Amsterdam. Voor Oudejaarsdag ging ik met de kinderen naar huis terug. 'K was moe, voelde me ellendig van heimwee en zorg.

       Op Oudejaarsdag kwamen Grootmoeder en Loes en bleven tot ,s avonds, evenals Auk die bleef slapen. Gerrit en Marinus van den Brink kwamen 's avonds evenals Ds. en Mevr. Kremer.

       Nieuwjaarsdag 1943, de jaarlijkse receptie van de zaak. Natuurlijk ben ik er heen gegaan. David de Nooy werd voorgesteld als de nieuwe directeur van het schilders­bedrijf en Zwerus zijn broer werd de nieuwe employé voor het kantoor. De heer Boeree deed zoveel mogelijk Vaders werk. Dadelijk na zijn vertrek kwam de heer Boeree zijn hulp geheel belangeloos aanbieden. Zeer stipt en trouw volbracht hij zijn taak. Hij deed het met veel ambitie en 't zal hem stellig gespeten hebben toen hij zijn plaats na de oorlog weer moest afstaan. Zoals ik al eerder vertelde kwam er op 9 Januari verandering. Op die Zaterdag werd ik opgebeld door de Sicherheitsdienst in Den Haag en kreeg toen de heer Aflerbach aan de telefoon. Ik moest warme kleding brengen en wat me zeer verbaasde was wel de vraag wanneer ik dat kon brengen. Direct liet ik volgen : van­daag. Hoe laat ik in Den Haag kon zijn. Tegen vier uur. Dat was goed. Op mijn vraag of er voor Grootvader ook kleding gebracht moest worden stemde hij toe. Ik kreeg echter direct de indruk dat Vader hoofdzaak was. Groot­moeder en ik togen toen ieder met een koffer naar Den Haag en melden ons op het Binnenhof nummer zeven waar de heer Aflerbach "Führer" van dienst was. Wat een toestand in het oude departement van kolonieën. We hebben er achteraf wel om gelachen. We moesten natuurlijk eerst een tijd wachten in een grote hal. Het werd al donker. Er was een hollandse beambte die de overgordijnen ging sluiten, maar de gor­dijnen met dezelfde vaart weer opende en ons vermaande toch vooral voorzichtig te zijn met onze antwoorden. Het kan uw familie zo schaden als u teveel zegt.

       Binnengelaten begon de heer Aflerbach dadelijk met de opmerking : " U weet zeker wel waar het om gaat. " We wisten het niet, dat was dus nogal eenvoudig. Hoe wij probeerden er achter te komen waarvoor Grootvader en Vader gepakt waren, het bleek niet mogelijk erachter te komen. Het was hopeloos. Vader was schuldig en Grootvader wist ervan. Ein schwere Ubertretung. Al dadelijk kregen we de indruk dat Aflerbach van Grootvader niet veel wist. Later bleek dat hij Grootvader nog nooit verhoord had. Op ons verzoek een bijbel te mogen geven vertelde Aflerbach dat Vader daar reeds om gevraagd had en hij gezorgd had dat Vader er een kreeg. "Wir sind keine Barbaren, Frau Dulfer" Het zou evenwel lang duren voor Vader die bijbel werkelijk kreeg. Geen enkele inlichting wilde hij geven. Als ik U inlicht over de zaak dan moet ik u in Schutzhaft nemen, was zijn antwoord. Of we hoorden :" das darf ich nicht sagen, Frau Dulfer. Ihre Mann hat Freunden, und Sie wüsten da nicht von." Tot in de treure hebben we deze zinnen gehoord. Vader had twee dagen gelogen van de morgen tot de avond en daardoor een ander de gelegenheid gegeven om onder te duiken. Als het waar was wat ze vermoeden, en het zou blijken dat de zaak aan de overkant was gekomen ( in Engeland ) dan zou Vader voor het Kriegsgericht komen. Nou zeiden we dan zullen we een advocaat zoeken om hem bij te staan. Helemaal niet nodig. Vader zouden ze in dat geval een Duitse advocaat toe wijzen. Daar kwam geen hollandse advocaat aan te pas. Hij beloofde dat Vader tijdens een verhoor een brief mocht schrijven. Het zou 12 maart worden voor Vader mocht schrijven.

       Het resultaat van dit bezoek was, dat we nu zeker wisten waar Grootvader en Vader naar toe gebracht waren, dat we iedere maand kleding mochten brengen en om de veertien dagen een brief schrijven via de heer Aflerbach. Betrekkelijk welgemoed kwamen we 's avonds doodmoe thuis. we hadden iets kunnen doen en meenden het nu voor elkaar te hebben. Wat een illusie. We meenden dat alle brieven ontvangen werden en maanden later bleek dat ze allemaal netjes waren achtergehouden.

       Begin februari (de zesde) gingen we opnieuw naar Den Haag en kwamen toen terecht op het Binnenhof nummer vier kamer zeven A. Een vrij vruchteloos bezoek, de zaak had geen voortgang gemaakt. Zes maart opnieuw naar Den Haag. Grootvader was de vorige dag verhoord en volgens Aflerbach was hij onschuldig. ( in werkelijkheid was Vader ook toen niet verhoord ) Grootmoeder huilen en zeggen dat ze de volgende dag jarig was en in al die maanden niets gehoord had. Het vertederde Aflerbach en hij belde naar de ge­vangenis en gaf de opdracht dat Grootvader een brief mocht schrijven ter ere van Grootmoeders verjaardag. Inderdaad kwam die brief later ook. Buitengekomen liepen we te lachen om de scène die Oma opgevoerd had. Waarom Vader ( Henk dus) op twaalf maart toestemming kreeg om te schrij­ven dat hoorden we na de oorlog. Hij schreef in die eerste brief zo ontroerend, hoe zwaar deze vier maanden hem ge­vallen waren. Over een blaasontsteking die hem een paar weken hinderde. Over de 7 passen heen en de 7 passen terug. Over de pakketten, de eieren, het brood en de rookvlees, hoe alles bedorven was. Stop geroosterd brood in het pakket of kaas in zilver­papier. Maar als Aflerbach het niet weg liet brengen bedierf het evengoed. Met de kleding die we brachten was Vader erg gelukkig. Hij probeerde ook daar als heer er uit te zien. Zorg vooral voor boorden , manchetten en een porseleinen knopje. Hij vroeg om tandpasta van de oude kwaliteit. Met de reeds gezonden tandpasta was wat uitgehaald. De pasta was er voorzichtig uitgehaald en boter was er nog voorzichtiger weer ingedaan. Het bleek dat hij een trouwfoto van ons in de cel had. Komt dat gelukkige leven nog eens terug, ik hoop het zo intens schreef hij. Dan blijkt het dat zijn pak niet te best meer is graag een ander pak. En dan is het advies : Laat het oude pak maar keren, hoe verzon hij het. In Maart komt Jo Ratelband weer aanzetten met het verhaal dat Grootvader en Vader binnen een week vrij zouden zijn. De week ging voorbij maar er gebeurde niets. Nogmaals beweerde Jo : 't is absoluut zeker de volgende week, nog hoogstens vier dagen. Opnieuw gebeurde er niets.

       Zes April opnieuw naar Den Haag. Dit keer alleen. Kleding mochten we niet meer meebrengen. Aflerbach had ons niets te zeggen en kon ons niet ontvangen. Drie keer heb ik op een dag een dringend gesprek aangevraagd om voor elkaar te krijgen dat ik een ander kostuum mocht brengen. Toen kreeg ik Aflerbach uiteindelijk toch te spreken. Opnieuw soebatten of Vader met het oog op zijn verjaardag toch een pakket zou mogen ontvangen. Ik vroeg naar Grootvader. Binnen een maand zou Grootvader thuis zijn. Helaas ook dat gebeurde niet.

       Op elf mei weer samen naar Den Haag. Grootmoeder verdrie­tig en ik niet minder. Foto's behoefde ik niet te sturen. Die wilde Vader helemaal niet hebben. Hij heeft ze mij teruggegeven zei Aflerbach. Later stuurde ik een serie mooie foto's met een suikerzoet briefje aan de directeur van de gevangenis, die de foto's Vader ter hand stelde. Voor Grootvader was het nog een kwestie van dagen en inderdaad op veertien mei kwam Grootvader thuis. Hij zag er goed uit, maar was wel nerveus. De grote schaduw was Vaders afwezigheid. We hoopten heel veel te horen over Vader maar dat viel tegen. Grootvader wist heel weinig van Vader. het enige wat me troostte waren de laatste woorden die Vader tegen Grootvader kon zeggen toen ze beiden met hun gezicht naar de muur moesten staan, bij het binnen­komen in de gevangenis " GOD ZORGT ".

       Deden we dan helemaal niets, konden we dan niets doen? Natuurlijk wel. Op advies van Wim Smit zochten we contact met Mr. van Proosdij in Amsterdam om rechts­kundig advies maar spraken er alleen over met de heren de Nooy. Mr. van Proosdij deed vaker zaken voor gevangenen en had goede contacten in Den Haag. Over Grootvader zat hij niet in, maar wel over Vader. De dreiging met het Kriegsgericht stond hem niet aan. Hij ging aan het werk, reisde naar Den Haag en probeerde er achter te komen wat er aan de hand was. Na verloop van drie weken kwamen we weer op zijn kantoor. Het resultaat was dat Vaders zaak vrijwel zeker iets met spionage te maken had, volgens zijn informanten, gezien ook de grote geheimzinnigheid rondom de affaire. Bij gebrek aan bewijs zouden ze Vader los kunnen laten, wat dus inhield dat hij dan wel nooit in Schutzhaft genomen zou worden. Als regel gingen deze mensen, na bevestiging van het vonnis uit Berlijn naar een concen­tratiekamp. Mr. van Proosdij hoopte dat dit in Nederland zou zijn. Zouden ze ertoe overgaan Vader naar Duitsland over te brengen dan was er een ernstige reden om te twijfelen aan behouden terugkeer na de oorlog. Geen blijmoedige maar een eerlijke mededeling. Met deze lood­zware last moesten we verder leven. Keer op keer ben ik na Grootvaders thuiskomst naar Den Haag gegaan. Soms vier maal in de maand, maar steeds tever­geefs.

       16 Juni werd me beloofd dat ik Vader zou mogen spreken als de stukken uit Berlijn terug waren. Eind September heb ik als het ware afscheid genomen van dhr. Aflerbach "Ik zal doen voor u wat mogelijk is" ,heeft hij mij beloofd. Och wat voor waarde had die belofte. Nu is het October en nog hebben we elkaar niet weergezien.

       Op 13 October kwam er een brief van Vader. Hij wilde zo graag hoge pantoffels. Men haastte zich om hoge pantoffels voor hem op te scharrelen, maar ondanks het feit dat dhr Aflerbach in de gevangenis aanwezig was kon ik ze niet kwijt. Weggejaagd werd ik, zeer onbeschoft bejegend door een Hollander in uniform van ongeveer 20 jaar. Je blijft kalm en correct, maar is het wonder dat ik inwendig kookte. Zo'n onbeschofte vlegel, wat een optre­den.

       26 Oktober bracht ik Jaap naar Halfweg naar Thijs en Toos Baart. Hij zou veertien dagen blijven. IK was zo moe en wilde graag wat uitrusten. Uitgaan lokte me niet meer aan. Het was of ik niet van huis weg kon gaan. Gerard ging naar Oma aan het station. Het was nu erg stilletjes alleen thuis met Yke Marij. 28 Oktober kwam er tot mijn grote verrassing een brief van Vader. Schrijf nog eens over de kinderen. Het kwam bijna in elke brief voor en dat was niet zo'n moeilijke opgave. Van de heer Zweerus de Nooy kregen de jongens een degelijke trekkar. Gerard wist met zijn fantasie altijd wel een spel te bedenken. Soms was de kar gewoon een kar dan was het weer een auto of een trein. Gerard trekt en Jaap zit in de kar. Hij gooit gras of bladeren of rommel uit de kar naar Gerard, omdat Gerard een paard is en hooi moet eten. Gaat de tafel in de kar met stoeltjes dan is het een verhuisauto. Mag Yke Marij erbij dan is het feest volmaakt. In een volgende brief schreef ik hoe bang Jaap voor de maan was. Hij wilde beslist niet naar de maan zien en kroop diep onder de dekens.

       3 November Dankstond. Ik was zo verdrietig en miste Vader zo. We begrepen en verstonden elkaar zonder woorden. het is eigenlijk niet doenlijk voor me om hierover te schrijven, dit gedeelte uit mijn dagboek sla ik over. Wees moedig schreef Vader in zijn laatste brief. O, dat was ik wel, als Vaders naam maar niet genoemd werd. Hebt uw vijanden lief, hoe kon ik het. 't was onmogelijk.

       Dank­stond ik heb meegedankt, echt gedankt voor alle zegeningen ontvangen in dit jaar. Er was voor mij gezorgd tot beschamens toe. Maar dat wist Vader wel, ik had er zo vaak over geschreven. Maar al zag ik al die zegeningen, daarom bleven de grote zorgen ook evengoed. Het verdriet om Vader, de grote onzekerheid over zijn terugkeer, de zorgen voor het gezin. Die last was me soms zo zwaar. Ds. Kremer was naar leeuwarden vertrokken. Ds. Blaauw sprak in deze dienst. Er was nog geen band. Ds Kremer zou zeker voor ons gezin en voor andere gezinnen gelijk aan het onze gebeden hebben, maar Ds Blaauw kende me niet en Ds Hajer zag je niet.

       De Here zal voor je zorgen. Geloven is niet moeilijk, maak er geen probleem van. Geloven is heel eenvoudig en de Here zal je nooit loslaten. Hij zorgt altijd en vergeet ons nimmer, Heus. Ja, ik hoor je dit alles zeggen en ik moet zeggen je had gelijk. Heel vaak hebben deze woorden me in het afgelopen jaar getroost vastgehouden en terug­gebracht.

       's Avonds kwam de familie Z. de Nooy en Gerrit van Brink en Riek Uittenbogaard. Het was zo goed aangevoeld. Gerard moest vanavond zijn gebedje opzeggen voor het slapen gaan en daarna mocht hij er altijd iets aan toevoegen. Dat gebeurde nu ook: "Lieve Heer wilt U voor Japie een grote verhuisauto kopen en voor Gerard een heel grote trein met een locomotief in papier verpakt. Amen"

       Een jaar is voorbij gegaan, onbegrijpelijk wat is er veel gebeurd. En ondanks alle inspanningen hebben we niet bereikt dat Vader naar huis mocht. Zelfs elkaar een maal ontmoeten, eenmaal met elkaar spreken was ons niet toegestaan.

 

 

SCHEVENINGEN NOVEMBER 1942 - DECEMBER 1943.

 

Voor me liggen Vaders brieven allemaal geschreven toen zijn Einzelhaft was opgeheven en hij in een zogenaamde gemeen­schapscel zat met drie andere gevangenen. Het zijn acht brieven. Allemaal gecensureerd.

       Op 14 Mei hoopt Vader dat er nu regelmatig contact zal zijn. Hij dankt erin voor alle pakketten, waarin ook speciaal brood zat door Wim voor hem gebakken. Hij maakte zich zorgen over mijn alleen zijn met de kinderen 's nachts en wilde weten hoe groot de salaris korting was en of de kinderbijslag normaal kwam. De Bijbel heeft Vader nog niet ontvangen (14 mei). Hij maakte zich zorgen over de stenen pijpen, laten de jongens ze vooral niet breken. Het waren zogenaamde doorrokers, al rokend kwam er een afbeelding te voorschijn. Cons Haffmans had ook een pijp bij ons. De pijpen hingen in een rekje. Prachtig vonden ze het om met zo'n lange stenen pijp te zitten roken. Hij schreef over de boeken die hij las. "Inger Skram" een uit het zweeds vertaald boek. Hij schreef hoeveel steun hij had gehad aan de berijmde psalmen en bekende gedeelten uit doop en avondmaal formulier. In iedere brief komen vragen om zeep en davitamon 5. Op 3 juni mag hij opnieuw schrij­ven. Het is Hemelvaartsdag. Een dringende vraag om wasgoed op te halen. Nu dat gebeurde maar de stank in die kleren was er gewoon niet uit te krijgen, onvoorstelbaar wat een merkwaardig doordringende lucht brr. twee of drie maal wassen en dan dagenlang boven buiten laten hangen op het plat. Sinds begin april had hij niets meer ontvangen. Felicitaties voor Jan en Riek Spaans met hun tweede zoon, ook zo Jan en Sjoukje van Asperen, de vreugde over de aanstaande blijde gebeurtenis bij Ko en Anna de Nooy. Zijn spijt niet bij het huwelijk van Niek Ploeg te kunnen zijn en zo gaat het door, niemand wordt vergeten: Verwijzen naar zijn laatste brief in onze verlovingstijd geschreven met de gedachte dat ze me later in moeilijke tijden van ons huwelijk tot steun zou kunnen zijn, merkwaardig he, schrijft hij.

       21 Juli is er weer toestemming gegeven voor een brief. Mijn brieven van Juni had hij ontvangen eveneens drie pakketten Juni en Juli kleding en brood, boterkoek spek en boter. Hij voelt zich bezwaard. Als het teveel moeilijkhe­den geeft mag ik hem ook roggebrood sturen. Het boek over handelseconomie hebben ze hem niet gegeven, wel een gevangenisbijbel. Eindelijk. Hij schrijft pas tot rust te zullen komen, als hij definitief weet waar hij aan toe is. Weer een verzoek om leuke verhalen over de kinderen door te geven en ik vertel hem van Jaap die wegliep naar de markt en bij een ijscoman bleef staan. Hij was er niet meer weg te krijgen tot een zusje van Lena maar een ijsje kocht en hem toen naar huis kon brengen. Jaap die besliste dat als hij ziek was dat er dan een koperen slang onder zijn dekens gelegd moest worden. Dan was hij zo weer beter. Vader bleef lezen, hij kon de drie delen van de institutie van Calvijn te pakken krijgen (vertaling Prof.Sizoo) en genoot intens. Met zijn cel­genoten kon hij er niet over spreken. Hij schrijft: dag in dag uit met dezelfde mensen verkeren vraagt veel geduld, vergevingsge­zindheid en vooral de minste zijn. Dan denk ik aan het verhaal van de suiker. Ze kregen een half pond suiker per maand. Er was er één bij die met een natte vinger achter elkaar dat halve pond suiker tot de laatste korrel oplikte en dan maar knarsen met de tanden. Daarna ontzet­tende dorst en s' nachts telkens op de 'ton'.  Ik moet ook nog denken aan de periode dat hij nog alleen zat. Hij droeg een bruin pak met een streepje en net als later zat er in de revers van het jasje een speld. Jullie weten dat vast nog wel. Op de punt van de revers. In die tijd mocht Vader niets, niet lezen, niet schrijven, geen post ontvangen, hij werd niet gelucht, zelfs zijn tonnetje mocht hij niet buiten zetten. Werd er water gebracht of de ton vervangen dan moest hij in een hoek tegen de muur gaan staan en zich pas bewegen als de cel weer gesloten was. In die periode verzon Vader van alles. Hij gebruikte die speld voor het schoonmaken van zijn nagels, maar hij gebruikte die speld ook om een gekleurd draadje uit zijn pantalon te peuteren. Met eindeloos geduld verdwenen alle gekleurde draadjes en had de broek een ander patroon gekregen. De speld werd ook gebruikt om te krassen op de muren. Na verloop van tijd was de speld tot de helft afgesleten en op een goede (of beter kwade) dag was hij hem kwijt. Op zijn knieën kroop hij door de cel, maar hoe hij zocht de speld was weg en bleef weg. Diep ongelukkig was hij erdoor.

       18 Augustus werd er opnieuw geschreven. Een wat trieste brief. Geen post ontvangen, geen pakket en wat last van benauwdheid 's avonds. Frisse lucht is het enige medicijn en dat krijgt hij nu 's morgens. Sinds hij bij de anderen zit wordt ook hij gelucht. Opnieuw vragen om kleding en voor alle vrienden en kennissen afzonderlijk een woordje. Blij en dankbaar dat Riek veel bij me slaapt en me helpt. Altijd maar heimwee naar mij en de kinderen.

       1 October: de benauwdheden zijn voorbij. Het is koeler in de cel. Vader voelt zich verzwakt, is magerder, vergrijsd en heeft een bleke gevangeniskleur gekregen. Het is voor het eerst dat hij schrijft over de grijze haren. De laatste brief van mij was van 8 augustus. Hij heeft twee foto's ontvangen, familiekiekjes. De eerste foto van mij. Zoals in ieder brief een dringende vraag om zeep, tandpasta en Davitamon 5.

       11 October 1943: een grote verrassing, Vader mag opnieuw schrijven. Nog geen post van mij ontvangen. Hij heeft zuurkool leren eten en vindt het lekker. De gevange­nisbibliotheek geeft hem leesstof. O.a. de belijde­nis­geschriften van Augustinus, Van Bijbelse bodem (van Ob­bink), Antwoord uit het Onweder, een Barthiaans boek van Dr Miskotte, Om de oude wereldzee (van Kuijper) en een stel romans. De bezetting van zijn cel wisselt regelmatig en is niet altijd plezierig. Hij maakt zich zorgen over Pa Ploeg in Amsterdam die geopereerd is. Een familiekiekje gaf hem veel vreugde, maar wat was Grootmoeder volgens hem grijs geworden en Loes werd volgens hem steeds dikker. Eindelijk heeft hij nu ook een foto van mij met de kin­deren. Dolblij was Vader ermee. Stuur me een winterjas, een sjaal en slobkousen. Slobkousen worden tegenwoordig niet meer gedragen. Ze werden van een stevige wollen stof gemaakt en met knoop en knoopsgat om de enkel vast­gemaakt. Ze sloten zo de bovenkant van de schoen af en bedekten de voet. Heerlijk warme voeten op deze manier. Hij moet een kies laten plomberen en vraagt om een postwissel met tien gulden. De optimist schrijft erbij: wat er overblijft kan tezijnertijd dienen voor een spoorkaartje naar huis, en dan de zucht 'wanneer?'. Als we toch een ogenblik in de toekomst konden zien.

       11 November 1943 komt de laatste brief uit Schevenin­gen. Voor het eerst horen we wat meer bijzonderheden over zijn celgenoten en ook dat hij sinds 21 oktober tewerk is gesteld in de aardappelpitploeg. Hij had er zelf om ge­vraagd. De dagen gingen niet alleen sneller voorbij, maar wat het fijnste was hij kreeg en extra maaltijd, 'soep', aardappelsoep of koolsoep. Ik word er beslist dikker van. Nou dat zal ook wel nodig geweest zijn. In gedeelten at of dronk hij de soep op (twee liter), zo vertelde Vader later. En dan moest hij beslist op de krib gaan liggen, zo opgezet was zijn maag.  Na een paar uur knaagde de honger weer opnieuw, maar het idee even een verzadigd gevoel gehad te hebben was alles wat hij toen wenste. De werkom­geving was ruw, zeer ruw. Op een enkele uitzondering na waren het beroepsmisdadigers. Ik kan op dat gebied veel van ze leren, zo ik die kant later ook op zou willen, schreef Vader.

       Hij had reeds veertien verschillende celgenoten gehad. Toen ik voor het eerst bij anderen in de cel kwam, vertelde hij later, trof ik daar Mr Simons aan. Een Haags advocaat, later in Utrecht. Hij wilde me wel Spaans leren, maar doordat Mr Simons in vrijheid werd gesteld was het maar van korte duur. Het peil van de celgenoten werd steeds lager. Het waren over het algemeen dieven, zwart­handelaars, en zwartslachters. Hun belangstelling was 'brood en spelen'. Zijn kleding blijft een probleem. Probeer via Dr van Waalwijk en Ulbe gedaan te krijgen bij de gevangenisdirecteur dat ik elke maand schoon wasgoed krijg. Kan Dirk Bothof niets eens gaan praten! Geen idee van de problemen die dat ons zou kunnen brengen. Hij loopt op gevangenisklompen en draagt gevangenissokken. Ik heb nu warme voeten. Het Rode Kruis verzorgde iedere maand een pakje met fruit, koeken, soms ook andere levensmiddelen erin. Het was een fijne aanvulling voor Vader en telkens een enorme verrassing. OOk nu weer een dringend verzoek om zeep. Hij gebruikte de zeep om onder andere zijn sokken te wassen. Maar de zeep werd zo schaars. Over het gevangenis­leven mocht hij weinig meedelen. Om half zeven stond hij op, aardappels pitten van acht uur tot half twaalf, en van half twee tot half vijf, en dan om half zeven als het donker was op bed. Zelfbeheersing leer ik hier wel, en ook wordt ik hier zwijgzaam. En dan ineens, maar maak je geen zorgen over me, als ik weer vrij ben dan viert de vrolijk­heid weer de boventoon. En dan weer, zoals in ieder brief, woorden om mij te bemoedigen. Advent is in zicht. Wees blijmoedig, wees blijmoedig. Ik weet dat je me nodig hebt, maar de Here heeft jou en mij in 1943 kracht gegeven. Hij zal het verder zo maken als goed voor ons is. Hij zorgt.

       Op 21 November 1943 ontving hij de brieven van mij, geschreven in juli en augustus. In het afgelopen jaar waren verschillende ontslagen gevangenen naar me toege­komen. Luister maar naar ze, wees vriendelijk geef reisgeld terug maar vertel zelf zo weinig mogelijk. Aan dat advies hield ik me, ontving de mensen altijd alleen. Allereerst kwam Mr. Simons met een grote flaphoed op en een vlinderstrik. Heel joviaal en vol verhalen. Mevrouw Dulfer als uw man thuiskomt koop dan a.u.b. een andere hoed voor hem . Die hoed met kleine rand staat hem vreselijk. Toen uw man de cel inkwam was ik verbijsterd, die hoed, en die ogen, zo wezenloos. De eerste dagen zei uw man practisch niets, schuw tot en met. Het is een ontzettend nette man, weet u dat wel. Ik zei (Mr Simons): hoe krijg je en houdt je in godsnaam een plooi in je broek? 's Avonds werd me dat duidelijk. Trok hij zijn broek uit dan werden keurig de vouwen in de broek gelegd en ging de broek onder de matras. Ongelooflijk mevrouw. Hij waste zijn sokken in koud water en ook zijn manchetten en boorden. Mevrouw, ik was sprakeloos. Alles even pre­cies. Thuiskomen zal er voor hem voorlopig wel niet bij zijn. Nou dat wist ik dan.

       Later kwam er een opgeschoten jongen, opgepakt voor het niet inleveren van zijn radio. "Freddy" een rasechte Rotterdammer. Ik heb beloofd, mevrouw, om naar u toe te gaan en over het reisgeld hoefde ik niet in te zitten. Duidelijk he, een bord met boterhammen was goed aan hem besteed. Ik beloofde naar zijn moeder te gaan en deed dat ook. Ze woonde vlak bij het station in de Spoorstraat. Een arbeidersgezin, geen vader. In de keuken heb ik zitten thee drinken, en ging toen naar Den Haag. Freddy was een nerveuze knul. Hij had het moeilijk gehad in de Bajes. O, mevrouw, ik heb zo vaak gezegd: O, als ik maar weer bij mijn moeder achter een jus blokje mag zitten. Zijn moeder was gerustgesteld van mij te horen dat Freddy wel erg goed uit zou kijken, want naar scheveningen dat nooit weer.

 

 

 

VUGHT DECEMBER 1943 - SEPTEMBER 1944.

 

       Op 9 December 1943 werd Vader geheel onverwacht met nog andere gevangenen per trein overgebracht naar Vught. Niet alleen onder begeleiding van Duitsers, maar ook hoofd­inspekteur Anton van der Spek uit Den Haag was daar­bij. 's Avonds belde Anton me op, vertelde van de reis en van de enkele zinnen die hij met Vader had kunnen wis­selen. De Teleurstelling bij mij was groot. De heer Aflerbach had me toegezegd Vader te mogen spreken voor hij scheveningen uitging. Het was me niet een maal maar zeker twee of drie maal beloofd en zie nu. Ik was verbit­terd en mede door die verbittering nog meer geneigd dingen te doen die verboden waren. De eerste brief van Vader uit Vught bereikte ons via Mien van Es uit Veenendaal. Haar man zat ook in Vught en werkte daar op de "Poststelle' (het post­kantoor). Vaders brief was opgewekt, meerdere bekenden ontmoette hij reeds. Alle bovenkleding en onderkleding moest worden ingeleverd. Zijn Kleding was voortaan een Broek met Jas (gestreept), een gevangenenpak. Weer een vraag om zeep, een trui, sokken, scheerapparaat, mesjes en scheerpasta. Ik heb zeven weken extra voeding gehad in scheveningen en kan er nu weer tegen! Om de veertien dagen mocht hij voortaan schrijven.

       Via de heer van Tuinen kregen we de naam en het adres van een Mevrouw in Vught die kans zag via het Rode Kruis een pakket naar binnen te smokkelen. Grootmoeder en ik er meteen naartoe. Hebt U geen pakket bij U? Nou dat was even schrikken, we meenden informaties te krijgen. Zij zou nu zorgen voor wat levensmiddelen en wij hoorden dat we in een wollen trui met col een wollen hemd met lange mouwen moesten vastnaaien. verder mochten we een lange onderbroek inpakken en wollen kniekousen. Maar eenmaal konden we kleding  sturen. Grootmoeder en ik naar huis. En op maan­dag ging het pakket weg.

       Vader kreeg het pakket en droeg de kleding tot het totaal versleten was onder zijn gevangeniskleding. Op het appel, dat vaak uren duurde, geen kou meer. Hij was een Schutzhaftling geworden, nummer 8453, in het blok 17A. Die eerste brief eindigde onder anderen zo: heb prettige Kerst­dagen. Een dikke zoen en Gods zegen. Je nu veel ge­lukkiger Henk. Deze tendens van een gelukkiger mens te zijn bleef zolang hij in Vught was. Hoe wij die December­maand in 1943 zijn doorgekomen staat me niet meer zo helder voor de geest. We zijn in Ede gebleven, dat wel. Maar of die Kerstdagen bij Grootvader en Grootmoeder zijn gevierd of bij ons, ik weet het niet meer. Wel weet ik, dat we samen het jaar hebben afgesloten.

       27 December 1943 de post brengt de eerste 'gewone' brief. Er komt alvast een felicitatie met ons vijfjarig huwelijk. In januari 1944 zorgde de familie in Ede voor een bloeiende azalea op onze ondertrouwdag. Door vrienden, d.w.z. gelijkgestemden, was Vader opgevangen en van het meest nodige voorzien. O, zo dankbaar was Vader uit de cel te zijn. En daarna begon het zware werk, tien dagen lang stenen sjouwen. En dan, dan is er een heel klein kansje op ander werk. Er is een vacature op het kantoor en men kan solliciteren naar die baan. Vader waagt een kansje en versiert zijn sollicitatiebrief met Gotische letters, de oude Duitse letters. De chef van het kantoor, von Eisen­stein, was er zo verrukt van dat Vader de baan kreeg. Voortaan altijd binnen werken op de Geld und Wertschafts­abteilung. De hele winter binnen in de warmte. Alleen in weer en wind net als alle andere gevangenen op de ap­pelplaats staan, vaak uren lang.

       Kerstfeest samen met de anderen kunnen  vieren in de barak, zingend bekende kerstliederen. Wat een verschil met een jaar daarvoor, toen alleen en nu met de andere ge­vangenen samen uitkijkend naar het aanstaande nieuwe jaar en de bede om vrede en hereniging met het gezin. 9 Januari komt Vaders antwoord op mijn verdrietige, sombere brief. Ik was ook zo verdrietig om alle beloften mij gedaan die van niet en gener waarde bleken te zijn. Vader begreep en troostte me, zoals je iemand troost van wie je houdt. Stom verbaasd was hij over de inhoud van de pakketten. Ik ben zestien pond gegroeid sinds 9 december en weeg weer 150 pond. Zeg toch iedereen dank voor deze gaven. Die dank­baarheid zou blijven en daar was ook alle reden voor.

       Een kring van vrienden en bekenden, oud-leden van de Jongelingsvereniging, of ook wel meelevende leden van de kerk brachten wekelijks iets voor het pakket, en laten we zeker de familie niet vergeten. In Amsterdam bakten ze speciaal brood voor hem. Je werd er stil van. Nooit heb ik in die periode problemen gehad met de samenstelling  van zijn pakket. Wat overbleef ging boven in een kast, 'voor Pappa' zeiden de jongens. Het was weer het begin voor het nieuwe pakket van drie kilo voor de volgende week. We hadden er speciale kartonnen vouwdozen voor van het ma­gazijn. Was het pakket vol dan bracht ik het bij Wim de Nooij in het magazijn. Die ging het secuur wegen en verpakken. Zelf kon ik het nooit zo stevig en degelijk doen. Langzamerhand werden we er steeds handiger in. We vulden nieuwe verfblikken met bruine bonen of hutspot of boerenkool of erwtensoep, kortom wat voor handen was. Wim soldeerde de blikken dicht en dan gingen ze de doos in. Suiker moesten we beter verpakken; dat gaf problemen. Later vroeg Vader of wij op iedere boterham wel iets had­den. Suiker en zoetigheid hoefde ik niet meer te sturen en vooral erom denken dat de kinderen niets tekort kwamen. Het grote litteken op zijn linkerbeen heeft von Eisen­stein, zijn chef, bewogen toe te staan dat Vader zijn eigen schoenen mocht dragen en geen klompschoenen. In ieder brief opnieuw een stukje voor de kinderen. Gerard wordt nu reeds gefeliciteerd en de zucht: ik mis hem zo. 23 Januari blijkt hoe blij hij is met de uitvoerige mededelingen over het trouwen van Koos en Wim en de komende promotie van Wim. Hij heeft nog steeds hoop er toch misschien wel bij te kunnen zijn. Zijn zorg om Grootvaders 'loper', waarmee Braafhart bedoeld werd. De trouwe hulp van Grootvader en de huisknecht van Groot­moeder. Ja, daar zit een heel verhaal aan vast. In het begin vertelde ik over een zekere van de Born en de komst van de heer Knol. Deze Gerrit van de Born raakte steeds meer betrokken bij het verzet, ook bij het werk van de knok­ploegen, het organiseren van overvallen op dis­tributie­kantoren voor bonkaarten, overvallen op transpor­ten van levensmiddelen, bevrijden van gevangenen en het onder brengen en transporteren van joodse landgenoten. Voor al die zaken moest hij vaak in Ede zijn en hij logeerde dan bij ons. Soms enkele dagen achtereen, als de grond in Voorthuizen hem te warm werd. Zo gebeurde het dat hij contact zocht met twee onderduikers die een tehuis hadden gevonden bij Braafhart. De een was afkomstig uit Den Haag (hij werd september 1944 in Vught gefusilleerd) en de ander was van de Meene uit De Klomp (op 21 april 1945 was hij nog in leven in Sachsenhausen). Op een middag werd ik weggewerkt. Van de Born vroeg mij of hij mijn zitkamer mocht gebruiken voor een vergadering. Dat mocht en met de kinderen ging ik wandelen. Tijdens die vergade­ring werd een overval georganiseerd op een vooraanstaand lid van de Duitse politie. Ze wilden deze man het liefst levend in handen hebben om informatie te krijgen. Ze hadden hem daarom dagenlang laten volgen op zijn dagelijk­se gang. Achteraf moet de Duitser het in de gaten gehad hebben. De overval zou in Barneveld plaats vinden, zodra hij in de bus wilde stappen. De overval mislukte, de onderduikers werden gepakt en zwaar mishandeld. Men wilde weten waar de plaats van samenkomst was geweest en wie de organisator was. Nu, dat was op die bewuste vergadering bij ons thuis uitvoerig besproken en geregeld. Dus niet zo leuk en ik pakte een vluchtkoffertje en zette die koffer bij de deur naar de drogist. Braafhart werd gewaarschuwd, maar was zo goedgelovig dat hij beslist niet wilde onder­duiken. Ik heb alleen maar deze mensen gehuis­vest en ver­der weet ik van niets. Het werden zeer span­nende dagen, maar over het adres in de Grotestraat had men duidelijk gezwegen. En langzaam werd alles weer normaal en konden we weer gerust gaan slapen. Maar Braafhart werd weggehaald en naar Arnhem gebracht.

       6 Februari 1944 schrijft Vader voor het eerst over de mensen waar hij veel mee omgaat. Het zijn Professor Cle­veringa en Professor Telders en Ds Kees Boodt. Ik heb nooit een broer gehad, schrijft hij later, maar Kees zou mijn broer kunnen zijn. Helaas kwam Kees Boodt kort voor het einde van de oorlog om in Bergen Belsen, evenals Professor Telders, die na vier en een half jaar gevangen­schap enkele weken voor de bevrijding stierf aan vlektyfus in Bergen Belsen. De pakketten vormen in iedere brief een onderwerp waar hij niet over uitgepraat raakt. Hij is zo blij met een brief van Pa en Moe uit Amsterdam. Wat is zijn handschrift nog goed. Ik heb twee kiezen laten plom­beren, stel je voor gratis.

       Op 20 februari reageert hij op het overlijden van de oude heer de Nooij. Het feit dat de oude heer (in de negentig) vaak over Vader sprak en hem in zijn gebeden nooit vergat ontroerde Vader sterk. Hij feliciteerde me vast met mijn verjaardag. Stuur eens een pakket naar Andre Berkmoes in barak 17A. Hij krijgt nooit iets. Natuurlijk een felicitatie voor Oma's verjaardag op 7 maart. Een groet voor oom Anne, de vader van Oom Ulbe, en zeg hem : De Here blijft getrouw' en dank hem voor de van hem ervaren liefde. Altijd in zijn brieven bezig met familie en vrienden. Dick Gaarlant is naar Amersfoort gebracht en sprak met hem over het geloof en gaf hem mijn Nieuwe Testament mee. Op 12 maart feliciteert hij Loes met haar examen en haar baan in Nijmegen, maar ook met het doen van haar belijdenis. De bronchitis van de kinderen maakt hem ongerust. We sturen hem voortaan eigen gebakken brood volgens een recept van Oom Wim Ploeg in Amsterdam. Ik weet nog goed dat dit brood iets te lang was voor het pakket. We sneden er dan een royale kap vanaf en deelden dat samen, een wekelijks feest. Hij was zo blij met de brief van Ds Kremer, maar terugschrijven was niet mogelijk. Een leuk voorval was dat Vader aan de kinderen schreef dat ze niet moesten kibbelen. Toen bleek dat ze het woord kib­belen niet kenden. Op 19 maart volgde een felicitatie voor Moe's zeventigste verjaardag in Amsterdam. En dan is hij verder verbijsterd dat de kinderen hoofdluis hebben. Hoe is dat nou mogelijk? Gre en Wim Hartog zijn nu aan de beurt voor een groet.

       Op 26 maart denkt Vader aan zijn eigen Grootvader die 91 werd. Geve de Here U ook in het komende jaar Zijn zegen en stelle hij ons in de gelegenheid elkaar spoedig te ont­moeten. Ik hoop dat U gezond bent en de lasten van deze kommervolle tijd U niet te zwaar drukken. Ontvang met de Winterswijkse familie mijn hartelijke groeten. Uw klein­zoon Henk. Die wens ging niet in vervulling. In maart 1945 stierf Grootvader door een hersenbloeding. Na de bevrij­ding hoorde de familie in Ede pas dat Grootvader in Win­terswijk was heengegaan. De tweede april horen we dat Fahrenhorst van de Burgemeester Prinslaan overgebracht is naar Amersfoort en Klaas van Nes, studiegenoot van Wim Smit, is aangekomen in Vught. Waar Braafhart zit weet hij nog niet. Ik kan hem schrijven dat de kinderen geleerd hebben: 'U alleen U loven wij'.

       Alles is veel gemakkelijker voor hem dan een jaar geleden toen hij in maanden niets hoorde van thuis. Maar het verlangen wordt steeds sterker. Wat men in het hoofd heeft kan niet afgenomen worden. Hoevaak zeg ik hardop Psalm 103 en gedeelten uit doop- en Avondmaalformulier. Hij maakt zich zorgen over de kinderen, ze kennen me straks niet meer. Vertel toch veel over me. Nou, daar hoefde hij zich geen zorgen over te maken. Dagelijks speelde Vader een rol in de conversatie met de kinderen, en 's avonds werd Vader van de schoorsteen altijd welte­rusten gezegd. Het enige zekere is het onzekere hier, schreef Vader op 17 april 1944.

       Je hoeft ook niet alle brieven te laten lezen. Ze zijn in de eerste plaats voor jou. En vertel eruit wat je kwijt wil. Grootvader was veertig jaar bij de Spoorwegen en dat was een blij feest. Grootvader was een voorbeeld in arbeidslust en plichtsgetrouwheid, schreef Vader. Dit was de reactie van Vader op 22 april./ In zijn brief van 30 april uit hij zijn blijdschap over de brieven van Koos en Wim, en van Auk. Ik ben er zo blij mee dat allen zo met mij proberen mee te leven. Het gedrag van Jo (Ratelband) is geen verrassing voor hem. Jaap is boos op Pappa in Vught, want hij heeft geschreven dat Jaap een dikzak is.       De 7e mei 1944 is Vader vol over een met grote meerderheid van stemmen genomen Synodebesluit. Hij schrijft verder. De tweespalt die onze kerken thans beroert vervult ons hier met grote zorg. Dat zulke gebeur­tenissen in de adembenauwende tijd kunnen plaatsvin­den is voor ons onbegrijpelijk. Waar gaan we heen als zelfs in de kerk het gezag niet meer geeerbiedigd wordt. Me dunkt dat een Synodale uitspraak als nu gedaan gehandhaafd dient te worden. Hoezeer het ons ook moge spijten voor hem die de bestraffing kreeg, Professor Schilder. Bij alle ernst zorgt Jaap weer voor een vrolijke noot. Wat gebeurde? Jaap speelde buiten, moest plassen maar gunde zich geen tijd om naar binnen  te gaan en plaste rustig tegen de voordeur. Vader berispt hem en adviseert hem voortaan tegen een boom te plassen.

       De inhoud van de pakketten komt weer ter sprake. In Iedere pakket flensjes, soms een tulband. Het kon nog allemaal, maar Vader maakt zich zorgen over onze voeding thuis. Eerlijk antwoord geven, zijn jullie boterhammen belegd of zijn het boterhammen met tevredenheid. Stuur geen zoetigheid meer en geen honing. Ga eens met de kinderen naar de Maanderheuvels, ze vinden het vast enig. Weet je wel dat de periode van november 1942 tot 29 april 1943 geestelijk de mooiste was, schrijft Vader? Ik was alleen en daarna veranderde mijn leven, je was nooit meer alleen. Op 21 mei schrijft Vader over de familie Laponder, de stationschef die naast Grootvader woonde. Deze familie heeft niet zulke goede informatie gegeven over de familie Dulfer. Loes en Auk staan niet zo gunstig aangeschreven. Gelukkig dat ze thans behoorlijk werk hebben. Grootvader had ook al verteld van de familie Laponder, hun buren. Grootvader sprak zoveel mensen, was hun grief,  en kocht veel briefkaarten. Allemaal nonsens, maar er bleek uit dat men informaties had ingewonnen bij NSB- sympathisanten of NSB-leden, namelijk deze familie Laponder. In juli komt Vader op dit verhaal terug en schrijft dat Loes haar houding niet de minste invloed heeft gehad. Gelukkig maar, want het zou afschuwelijk voor haar geweest zijn. Met Pinksteren komt de verzuchting: ik vat veel dingen zo gemakkelijk op en er gaat veel langs me heen. Verschil­lende vrienden worden doorgestuurd. Hij verwacht zelf naar Amersfoort te vertrekken. Arie Laag­water werd naar Dachau gezonden. Begin juni is Vader duidelijk gemaakt dat hij in Vught niet gemist kan worden en dus ook niet wordt overgeplaatst. Hij wil beslist niet dat ik naar Den Haag ga of naar Mr van Proosdij. Laten ze mij maar hier in Vught vergeten. In zijn brief van 18 juni schrijft hij met ontroering over Wim van Es die op 6 juni naar huis mocht: we hadden er een slechte dag door. Kun je je voorstellen hoe wij als grote mannen vaak met vochtige ogen lopen als we elkaar vertellen over onze vrouwen en gezinnen? Wat kunnen we elkaar dan opbeuren, de onderlinge band is zo goed. Hij komt weer terug op het Synodebesluit en schrijft erover: ' Aanvankelijk stond ik voor 100% achter de Synode, nu niet meer. Toch hoop ik dat de scheiding voorkomen wordt.'

       Op deze brief schijn ik nogal fel gereageerd te hebben. In zijn brief van 26 juni blijkt hij zeer beduusd omdat ik zo van leer trok over allerlei dingen. We worden het samen best eens over ons standpunt inzake de kerke­lijke kwesties. Laten we er over zwijgen tot ik behouden weerkeer. Na de oorlog bleek dat de bewuste brief van hand tot hand gegaan was. Het was maar goed dat ik daar niets van geweten heb.

       Zeshonderd dagen ben ik nu al van huis. In juli 1944 schrijft hij veel kersen en aardbeien gegeten te hebben, maar graag een jaar droog brood zou willen eten als hij naar huis mocht. Hij is zo dankbaar voor de brieven. Groet vooral Wim Bosman, tekenleraar. Helaas stierf Wim Bosman in Neuegamme. Hij was bij ons geweest om te zeggen dat hij ging onderduiken, maar werd gearresteerd bij een razzia toen hij al op weg was naar zijn onderduikadres.

       Er is een jongen uit hun blok ontsnapt. Dat lukte nog wel eens bij de buitencommando's of ze verstopten zich in een Rode Kruis auto. Werden ze gesnapt dan kreeg zo'n vluchteling in het bijzijn van alle gevangenen stoksla­gen. Zo'n bestraffing was iets vreselijks. In dit geval was de vlucht gelukt. De hele barak kreeg straf, maar Vader vond er iets op. Ik hoefde een maand geen pakketten te sturen, maar moest ze sturen aan Feenstra in blok 14B. Doe er geen middageten in. Okay, het werd dus samen delen met deze Feenstra. Dan het bericht dat Braafhart is aangekomen in Vught en erg blij met de verandering. En dan nog eens de Synode. Wat we in 1834 en 1886 ver van ons afwierpen, namelijk Synodale hierarchie, zouden we nu in nog ergere mate terugkrijgen. En dan de verzuchting: wat zou ik graag met jou samen naar de Zuiderkerk willen gaan. Weet je dat je nooit de schaduw ziet als je oog naar het licht gewend is? Zo is het ook in ons geestelijk leven. En dan springt hij over op het dagelijkse practische leven. Gebruik eventueel banden van mijn fiets.

       De brief van 15 juli 1944 is een groot verlangen naar zijn gezin. Een week later vertrekt Professor Cleveringa naar huis en laat zijn bergschoenen achter voor Vader. Tot aan de ontruiming van het kamp Sachsenhausen droeg Vader deze schoenen en stond met droge voeten op de appelplaats. Toen waren ze wel totaal versleten. Het vertrek van professor Cleveringa was voor de vrienden die achterbleven een moeilijke dag.

        Men leefde tussen hoop en vrees, de hoop dat eerlang de poorten zouden opengaan en de vrees dat de tijd voor deze ontknoping nog niet rijp was. Met Braafhart gaat het goed, men verwacht dat ze hem bij Philips zullen plaatsen. Vader zoekt hem twee of drie keer per week op om hem op te monteren. Verrukt is hij dat Yke Marij een fietsje en een poppenwagen heeft gekregen met haar verjaardag. Het is in middels augustus geworden en professor Cleveringa lost zijn belofte in, gedaan in Vught, naar Ede te zullen gaan en daar te vertellen over het leven in Vught. Cleveringa zegt tegen hem: en dan neem ik je jongens op mijn knie en zal ik met ze zingen 'hop paardje hop'.

       Zo gebeurde het ook. Van geen enkele gevangene kreeg ik zoveel te horen over het kampleven en over Vaders hulp aan anderen. Hoe Vader hem verzorgde toen hij werd opgenomen met longontsteking, de versterkende middelen die hij wist te versieren. Hij was daarin veel handiger dan ik. Een heel fijn mens is Uw man. Politiek denkt hij anders, en ook in zijn geloofsleven. Maar de banden die gelegd zijn zullen blijven, dat is zeker. We hopen van harte dat hij spoedig weer thuis zal zijn. Na de oorlog is de relatie gebleven tot beiden niet meer konden reizen, toen was er alleen nog telefonisch contact en ook dat was moeilijk geworden.

       Ik ben steeds rustig geweest, schrijft Vader, omdat ik vermoedde lang van je gescheiden te zullen zijn. Nu het de schijn heeft dat ik binnen enkele maanden thuis zal zijn, wordt ik onrustig. Om het ook nu over te geven in 's Heren hand en te zeggen 'Op Uw tijd'. Het is zo moeilijk. We moeten 't hoofd omhoog houden. Op 11 augustus ontvangen Grootvader en Grootmoeder in Ede een brief van Vader. Een groter geschenk voor Grootvaders verjaardag was niet denkbaar. Hij schrijft Aflerbach in Vught gezien te hebben, maar van herkenning was geen sprake. Ik ben nu al 20 maanden van huis en gezin verwijderd. Dit is het zwaarste kruis.

       Op zijn kantoor is het druk. De pakkettenstraf is weer opgeheven. Ga zo min mogelijk op reis. Hij begrijpt mijn zorg over de winterkleertjes voor de kinderen. gebruik mijn bruine winterjas ervoor. Braafhart gaat tobben en het kost steeds meer inspanning hem op te monteren. Soms zijn er kleine kinderen in het kamp. Dan ga ik drie of vier keer terug om naar ze te kijken.

       Hij is blij dat onze kinderen naar de kleuterschool gaan. Maak je geen zorgen over mijn kennissenkring. Gewone mensen zijn we allemaal, maar ik praat graag met mensen waar ik iets van kan leren. Die stelregel hield hij tot zijn dood toe.

       Dan komt de laatste brief uit Vught geschreven, 26 augustus 1944. Heleen Rietberg, de 'moeder van de onder­duikers', medeoprichtster van de landelijke organisatie voor onderduikers is in Vught aangekomen. Na de ontruiming van VUght ging ze naar Ravensbrück en stierf daar. Klaas van Nes bofte, hij mocht weg. Vader schrijft:' Het kan nu toch niet lang meer duren'. Niet wetend dat de zwaarste tijd nog komen moest. Ze waren er zo vast van overtuigd binnen enkele dagen door de Amerikanen of Engelsen bevrijd te zullen worden. Helaas stopte het offensief en nadat de gevangenen op de vijfde september 1944 de hele morgen op de appelplaats hadden gestaan denkend dat de Duitsers hen niet meer weg konden voeren, werden ze plotseling met 80 man in een veewagen gestopt en begon een verschrikkelijk tocht van 64 uur bijna zonder eten en drinken. Op vrijdag­morgen kwamen ze bibberend van de kou en doodmoe in hun katoenen zebrapakjes in Sachsenhausen aan. Op 11 septem­ber 1944 kwam een kladje papier, in Eindhoven uit de trein gegooid en door een vriendelijke Nederlander mij toegezon­den: 'we zijn met onbekende bestemming afgevoerd naar Duitsland'. Die klap kwam hard aan. Op die 5e september liep ik, dwaas die ik was, het hele dorp af om oranje lint en oranje sjerpen, want we meenden stellig dat we over een week vrij zouden zijn en pappa thuis. Men beweerde zelfs dat ik Vader al per telefoon gesproken had. Wat een bittere ontgoocheling.

       In gedachten was ik toen bezig met alles wat er in het afgelopen jaar thuis was voorgevallen. In januari was er de verslagenheid over Timo van der Meulen, de broer van Oom Ulbe. Hij was in Dokkum gepakt en naar Wilhelmshafen overgebracht. Vandaar heeft hij getracht te ontvluchten, maar liep bij die vlucht een infectie aan zijn hiel op. Opnieuw gepakt bezweek hij in het kamp. Oom Anne, zijn vader, kon dit niet meer verwerken en stierf op de bevrij­dingsdag van Groningen.

 

 

 

EDE 1944 - 1945.

 

       Acht maanden waren er van dit jaar (1944) verstreken. Vol spanning vaak. Hoe dikwijls kreeg ik 's nachts een extra slaper erbij, op de bank beneden in de zitkamer. In het begin van de zomer kwam Tante Suze de Vries. Ze werd door Tante Koos gebracht. Het was natuurlijk geen tante, maar wel een joodse dame, directrice van de enige joodse huishoudschool in Amsterdam. Een beschaafde, ontwikkelde vrouw, zeer voorzichtig en bescheiden. Als kind had ze altijd een gouvernante gehad en mede door haar gouvernante frans en duits geleerd. Prachtig kon ze gedichten declame­ren in frans of duits. Het was geen enkel probleem voor me haar te verzorgen. Toch vond men het na verloop van tijd beter dat ze naar een ander adres ging. Het was niet veilig genoeg meer voor haar. Ze werd ondergebracht in een kruideniersgezin op de Parkweg. het milieu was eenvoudig, maar zeer hartelijk. Ze bleef er tot de bevrijding. De spanning nam toe, we moesten onze radio's inleveren, wat dus niet gebeurde. In een gangetje tussen de keuken en de trap naarboven lieten we een luik uit het verlaagde plafond zagen en plaatsten daar de radio. Tegen de wand kwam een grote kaart van Frankrijk en daar werd met spelden op aan gegeven hoever de Engelsen na de landing op D-Day waren gevorderd. Iedere avond als de kinderen naar bed waren werd er geluisterd naar Radio Oranje. Gerrit van den Brink of Riek Uittenbogaart bleven 's nachts slapen. Soms ging ik naar Amsterdam voor Gerrit.  Ze zaten dan verlegen om valse persoonsbewijzen of moesten persoons­bewijzen veranderd worden of ging het om bepaalde Auswei­sen of stempels. Ik ging dan met Yke Marij, een peuter van twee jaar, naar Amsterdam per trein. In het broekje van Yke Marij zaten dan zorgvuldig verpakt de valse papieren en wat daar niet in kon droeg ik op mijn blote lijf onder het corset. Over de ware reden van die reizen zweeg ik, het waren zogenaamde familiebezoeken aan mijn ouders. De reizen zelf waren soms erg enerverend, als er Duitsers in de trein kwamen voor controle van de persoonsbewijzen. Afschuwelijke dingen gebeurden dan als de jongens probeer­den weg te komen of doodsbenauwd afwachten wat er zou gebeuren. Geladen was de sfeer, een enorme spanning die zich ontlaadde als de heren de wagon uit waren. In Amster­dam ging ik met Yke Marij naar het Natuurkundig Laborato­rium van de VU in De Lairessestraat en ging daar aan­gekomen dan meteen naar de kelders. Oom Wim (Smit) werkte daar. Yke Marij werd uitgekleed en de papieren werden gegeven aan een groep medewerkers. Zelf dook ik het toilet in, toverde de andere dingen tevoorschijn en ging wachten. In de jaren dat Vader gevangen zat kreeg ik ieder maand even goed de distributiekaarten voor hem, een knoeierij van het distributiekantoor. Zelf had ik die voedingskaart nog niet nodig, maar verkocht hem aan Wim, die er erg om verlegen zat voor de onderduikers. Na september 1944 kon dat niet meer. Waren de papieren voor elkaar dan werd ik weer het gebouw uit geholpen en begon de tocht naar Water­graafs­meer, gedeeltelijk per tram en veel lopen. Daar op het Mariotte­plein kon ik dan uitrusten. Yke kon slapen, en tegen 4 uur begon de terugtocht. Lopen, trammen, dragen, en dan met de trein naar Ede om ten slotte van het station per fiets naar huis te gaan. Doodmoe waren we dan ein­delijk weer thuis. 's Avonds gingen de papieren in het boek van Prof Schilder "Licht in de Rook" en dan naar bed. Logeerde Riek dan presteerden we het nog wel om 's avonds laat flensjes te bakken of een gebakken ei te maken. Het kon nog steeds. Het lawaai van de vliegtuigen werd steeds hinderlijker. 's Avonds was er wel luchtalarm maar ik liet de kinderen slapen. Een enkele keer als er een luchtge­vecht plaatsvond haalde ik ze uit bed en zaten we met de kinderen in het tussengangetje onder de trap, probeerden te zingen of verhaaltjes te vertellen. Maar de kinderen waren zo uit hun slaap gehaald, in het donkere gangetje bij een stukje kaars met schaduwen die bewogen. Ze werden bang, ontzet­tend. Oom Wim heeft toen geprobeerd bij een logeerpar­tijtje om haasjes en figuurtjes te maken op de muur met zijn handen. De schrik zat er evenwel goed in, vooral bij Yke Marij. Langzamerhand kregen we wel aan bepaalde dingen gebrek. Met het oog op de komende winter zou ik nog eens proberen wat tarwe of rogge te kopen in de Betuwe. Er waren zovelen die dat deden, dus zou mij dat ook wel lukken. Ik er op uit, over het zomerjaponnetje droeg ik een mooi donkerblauw, pas gebreid en geborduurd, vestje. Het was duidelijk geen karwei dat me lag, van de ene boerderij naar de andere boerderij. Overal hetzelfde verhaal, alles was op. Totdat ik ergens kwam waar de boerin vriendelijk was en toen bleek dat die vriendelijk­heid maar zeer betrekkelijk was. Een kilo rogge kon ik krijgen tegen royale betaling, maar ik wilde meer hebben. Dan zou dat ook wel kunnen, als ik bereid was mijn donkerblauw vest af te staan. De tranen liepen over mijn wangen. Ik weigerde pertinent en kon gaan. Hoeveel mensen hebben alles uit hun linnenkast geruild voor eten. Hun kleding en sieraden, alles wilde men wel afstaan voor eten. Zover was ik nog niet. Ik was goed boos op de boerin. In de laatste oorlogswinter lag de Betuwe onder het vuur van de Duitsers vanaf de Rijn en de Engelsen vanaf de Waal. Veel boerderijen gingen in vlammen op en tot mijn eigen verbijstering vond ik het helemaal niet erg. Fout was het, helemaal fout, maar het was zo moeilijk voor me om mezelf te corrigeren. Later huil je om je halsstarrigheid en weet je voor jezelf dat je ook de meest hebzuchtige zou voorthelpen als ze in nood voor je kwamen staan.

       Zo ging langzaam de zomer voorbij. We probeerden zoveel mogelijk groenten te wekken. Alle potten, ruim tweehon­derd, groot en klein, waren langzamer­hand gevuld. Een wintervoorraad aardappelen hadden we. Omdat Grootvader en Gerrit van de Brink in Wolfheze waren gaan aardappel­rooien. We hadden koolzaadolie klandestien geperst. Op het allerlaatst van de oorlog kregen we er iets van op de bon. Winterwortels en uien en bieten waren ingekuild in het kleine tuintje. Zo gingen we de winter 1944-1945 in. Over het eten maakte ik me toen niet ongerust.

       Op zondagmorgen 17 september 1944 kon Grootvader niet naar de kerk. Een losse locomotief was vlakbij Ede door jagers beschoten en geraakt. Grootvader erheen om de zaak te bekijken en daarna terug naar huis om maatregelen te treffen. Bij het station nog een poosje praten met agent van de Brink en toen naar huis. Vrijwel gelijktijdig trokken honderden bommenwerpers op grote hoogte heel statig over. Later zei Grootvader: het was een machtig gezicht. Samen met John van Eck, hun huisgenoot, stonden ze buiten te kijken. Tot hun grote schrik waren er meteen enorme ontploffingen vlakbij. Beide mannen gingen direct op de grond liggen. De bommen vielen in grote getale op de AKU en op de Parkweg (de weg langs de spoorbaan). Het magazijn van de AKU stond in lichterlaaie en verschillende huizen stortten in. Doden en gewonden. Ook agent van de Brink en zijn vrouw behoorden tot de doden. Om twee uur 's middags ging ik per fiets naar het station, in grote zorg om Grootvader en Grootmoeder. Bij de Beukenlaan gekomen kon en mocht ik niet verder, maar moest een tijd in een loopgraaf tegenover de ULO-school wachten. De overtrek­kende vliegtuigen wierpen geen bommen af en ik fietste door het Zwarte Laantje naar het station. Daar aangekomen moest ik dadelijk de kelder in. We wisten toen al dat er parachutisten waren geland. De lucht was vol van de parachutisten, een indrukwekkend gezicht. Na vijf minuten rusten, terug naar huis. Bij Grootvader en Grootmoeder was alleen wat glasschade. Teruggefietst naar huis holde ik nog even binnendoor naar de heer Z. de Nooij, toen er plotseling bommen vielen op het Maander­eind. Ontzettend angstig rende ik naar huis en de kelder in. Het was een angstig half uur. Op het Maandereind en op de Telefoonweg bij de spoorwegovergang ook bommen. In het magazijn van de verffabriek alleen maar glasschade. Groot en klein, we waren allemaal erg nerveus. De spanning bij Grootvader en Grootmoeder was nog niet voorbij. 's Middags, ongeveer half drie, kwamen nog eens een groot aantal bommenwerpers over, en opnieuw een regen van bommen. Grootvader en Grootmoeder in de kelder. Het was verschrikkelijk voor ze. Het was of alles in zou storten, alles trilde en schudde. De aanval duurde een half uur. Toen Grootvader en Groot­moeder buiten kwamen waren ze sprakeloos. De Rooms Katholieke kerk in puin, het hotelle­tje er tegenover weg, het huis van de familie Veenstra weg, bij de molen zeven bommen om het huis, daarachter de Rooms Katholieke school weg en de ULO-school weg, en de neutrale school weg. Net voor het laatste bombardement was ik daar nog geweest. De kazerne en het station waren niet geraakt, wat duidelijk wel de bedoeling was. In plaats van de kazernegebouwen links van de spoorbaan werd de AKU getroffen rechts van de spoorbaan. In plaats van de linkerkant van de Stationsweg waar de kazerne stonden werd de rechterkant met de grond gelijkgemaakt.

       Daarna volgde de mislukte Slag om Arnhem. Duizenden vluchtelingen verdreven uit hun woningen, wat deed je toen? Je stond aan de straat en nam gezinnen bij je in huis. Dood en doodmoe, uren gelopen en niet wetend waarheen. Denk het je eens in. Het bleef niet bij Arnhem. Ook de inwoners uit Oosterbeek, Wolfheze, Renkum, Heelsum en Wageningen moesten hun huizen uit. Later volgde Bennekom, maar Ede ontsprong de dans. Ook al waren het telkens weer benauwde dagen; of we wel of niet moesten evacueren. De voorkamer werd slaapkamer, d.w.z. noodbedden op de grond. Nacht op nacht vluchtelingen die door Ede trokken op zoek naar onderdak voor een of twee dagen om dan weer verder te gaan. Velen zagen kans ergens een kamer te huren, maar anderen moesten worden onderge­bracht in scholen. De belevenissen met de passanten waren niet altijd prettig. Natte kleren te drogen hangen op je meubelen is niet zo aangenaam. Werd er iets van gezegd dan waren ze fel: is dat zo erg, wij hebben niets meer over en jullie hebben nog genoeg. Na twee dagen waren ze vertrok­ken. Je gaf onderdak en eten zonder er bonnen of geld voor te krijgen, maar je begreep de wanhoop wel. En ik zei maar niets meer. We hadden inderdaad nog een dak boven ons hoofd en nog veel meer. Van alle tijdelijke gasten was er een volwassen knaap die problemen had met plassen. Normaal kwam dat misschien een enkele maal voor, maar in die nerveuze en gespannen dagen waar alles anders en onzeker was en de spanning vaak heel groot, was deze knul nergens. Iedere nacht dreef hij in zijn bed. Alle dagen lakens wassen en beddegoed naar buiten en dat bij het gebrek aan zeep! Na enkele dagen had men een onderdak gevonden voor het gezin en was die zorg voor mij voorbij. Nog voor dit gezin weg was stopte plotseling een legerwagen naast ons huis onder de overkapping, vol met hollandse SS-ers. Ze stonden er beschut voor vliegtuigen, maar wij vonden het beslist niet leuk en probeerden ze weg te krijgen. Dood nerveuze en  enkele wat licht gewonde soldaten. Ze wilden naarbinnen. Of we wel begrepen uit wat voor hel ze kwamen daar op de hei bij de Ginkel. Voor ons haalden ze de kastanjes uit het vuur!! Ze moesten verbonden worden. Gelukkig kwam Gerrit aanzetten en ook hij praatte als Brugman. Dat het huis stampvol vluchtelingen zat, dat we geen medicijnen voor ze hadden. Ze konden toch wel water krijgen? Nou, dat was niet te weigeren. De soldaten in de achterkamer met glazen water en na veel heen en weer gepraat zou gerrit ze naar het militair hospitaal brengen. Dat gebeurde. Gerrit voor op de bumper weg met het stel en wij opgelucht ademhalen. Ook dit was voorbij.

       Toen op een avond kwamen een uur na elkaar twee gewonde Engelse soldaten. Ze kregen boven de hoekkamer. Niemand mocht in die kamer komen. Het verhaal ging dat ik patienten uit Wolfheze had opgenomen. De psychiatrische inrichting in Wolfheze had men ook moeten ontruimen en zij die niet lopen konden werden op platte wagens met stro vervoerd. We hadden de trieste optocht door de straat zien komen, ontzettend. Deze Engelse jongens waren gewond. De ene knul was met een bommenwerper boven de Ginkelse hei neergeschoten. Zes kameraden hadden het niet overleefd. Hij had gekneusde ribben en een shock. De ondergrondse had hem gevonden en ondergebracht in de Schaapskooi tot men hem in een overall achterop een fiets 's avonds weg durfde te brengen naar het dorp. De tweede militair was in Oosterbeek geraakt, toen hij een huis wilde verlaten en er net een Duitser passeerde. Een kogel in zijn bil was het resultaat van die passage. Hij wist weg te komen en verborg zich drie dagen in de bossen bij Oud Reemst. Toen ging het niet meer. De 'jongens' vonden hem en brachten ook hem naar de Schaapskooi. Hij werd mijn tweede gast. Er moest evenwel een arts bij komen, want de kogelwond was ontstoken en lukte het niet hem te laten behandelen dan moest hij uitgeleverd worden. Nou dat wilde hij beslist niet. Doet U het zelf maar. Kijk dan, het is niet zo moeilijk en ik geef geen kik. Nou dat durfde ik niet. Ik had er ook geen moed voor. Stel je voor; met een aardap­pelmesje, ik moet er niet aan denken. Dokter Knook kwam op een avond. Hebt U alles, vroeg hij mij. Jawel dokter, zei ik, alleen geen verdoving. Dat heb ik ook niet, zei hij. Maar hebt U alcohol? Nou, dat was er dus wel. De patiënt kreeg twee flinke borrels en de dokter begon. Hier is een doek, zei ik, stop in je mond. Maar dat hoefde niet. De knul gaf geen kik, ongelooflijk. Dokter Knook kwam volgens afspraak niet terug. Het was wel wat erg druk geworden en zo scharrelde de ondergrondse een verpleegster op die ook haar intrek bij ons nam. De jongste zoon van de familie van Steenbergen, Martijn, bracht iedere dag of om de twee dagen een bus met melk, soms een paar eieren of een stukje spek of wat boter. U weet wel voor wie dit is. Aan het eind van de winter werd hij met zijn broer opgepakt, zeer ernstig mishandeld, toen naar de bossen van Wageningen Hoog gebracht en daar doodgeschoten. Het greep ons heel erg aan. De familie van Steenbergen verloor drie zonen in de oorlog.

       Iedere avond speelde ik voor de kinderen op het orgel voor ze gingen slapen. We hadden een vast programma kinderliedjes en eindigden steevast met 'Ik ga slapen ik ben moe, 'k sluit nu bei' mijn oogjes toe, Here houdt ook deze nacht over mij getrouw de wacht.' Na deze serie liedjes gingen de kinderen slapen. Later op de avond speelde ik nog eens voor de Engelse jongens boven en eindigde dan met 'Blijf bij mij, Heer, als straks de avond daalt'. Dat is het bekende gezang 392. Iedere avond was dit het slotgezang.

       De gewonde gasten waren denk ik een week in huis toen er plaats gemaakt moest worden voor een zekere mevrouw Jansen uit Renkum met drie kleine kinderen, waarvan de jongste ernstig ziek was. Ik stond mijn slaapkamer af waar een wastafel was en ging met mijn eigen kinderen naar de zijkamer. De man van Mevrouw Jansen werd door de Duitsers zwaar gezocht, maar was bijtijds over de Rijn gekomen. Het was beter dat ze zelf wat binnen bleef. Ze kreeg het dringende verzoek zich niet te bemoeien, op geen enkele manier, met de patienten uit Wolfheze, omdat men zich zorgen maakte over hun toestand. Ze hield zich hieraan, maar vertelde me na de oorlog dat ze wel begreep dat het heel andere patienten waren. Na enkele dagen vertrok ze met haar kinderen naar Park Paasberg en kreeg daar een bovenverdieping.

       Eind september moest er weer ruimte komen, want de spoorwegstaking brak uit. De gasten werden op een ander adres ondergebracht en werden later door Jan Peelen met een groep Engelse militairen over de Rijn gebracht. Na verder herstel in Engeland werden ze opnieuw ingezet bij het Ardennenoffensief. Beiden overleefden de oorlog.

       Op 30 september 1944 gingen Grootvader en Grootmoeder uit hun huis. Grootvader had het moeilijk. De spoorweg­staking was uitgebroken, maar de Duitsers drongen aan dat hij 'de baan' vrij zou maken, terwijl de illegaliteit hem onder druk zette om niets te doen. Grootvader nam de beslissing om onder te duiken en op 30 september 1944 namen zij hun intrek bij de weduwe de Nooij en kwamen Loes en Auk bij ons in huis, maar ook John van Eck. Helaas werden John en Auk prompt ziek, een flinke kou. Auk was er weer betrekkelijk snel overheen, maar bij John duurde het langer. Eind oktober was het wel duidelijk dat John weg moest gaan. De AKU lag stil dus werken kon hij niet. Het was geen figuur om illegaal mee te doen, het was een jonge man, vriendelijk en alleraardigst, die je verzorgen moest. Het was hem ook veel te druk bij ons. Hij vertrok toen de gelegenheid zich voordeed naar zijn Moeder in Amsterdam.

       In november kwam Koos uit Amsterdam om Yke Marij op te halen. Ze vertrok met Yke Marij op de fiets. Verdrietig was ik er door, maar Yke Marij was erg nerveus en angstig geworden voor ieder vreemd geluid en de vrees voor de steeds dreigende evacuatie van Ede gaf denk ik wel de doorslag. Het leven ging verder en ook de gebeurtenissen stapelden zich op. Ko de Nooij bedacht dat er lege tanks waren waar we kleren en voorwerpen van waarde in konden opbergen. Bij alle drukte kwam toen ook nog het inpakken van alle dingen die ik missen kon. We meenden het voor maximaal 8 weken op te bergen. Het heeft er plus minus 7 maanden ingezeten. Wat ging er toch in die tank? Om te beginnen alle kleren van Vader, linnengoed, het zilver, alles wat waarde had en gemist kon worden, het vloerkleed, de grote haard, alle boeken (ook van Grootvader en Grootmoeder), vazen, lampen, meubelen, bedstellen, ja wat niet al. Zelfs de halve winkelvoorraad (van de drogisterij voor ons). Het huis was nu kaal en ongezellig. Grootvader en Grootmoeder sleepten veel hierheen. Toen ze eindelijk vertrokken hadden ze een truck en een vrachtauto vol, buiten de kleren.

       Na enkele maanden , het was meen ik februari 1945, trokken Gerrit van de Brink en ik op de fiets naar Am­ster­dam. Ik wilde Yke Marij beslist weer bij me hebben. Het was een verschrikkelijke tocht. We zouden via Achter­veld rijden, maar werden gewaarschuwd dat er controle was en dat de fietsen werden gevorderd. Omrijden was het gevolg. Helaas begon het te regenen, en van zachtjes regenen werd het hard regenen en onze kleding was natuur­lijk tegen zoveel regen niet bestand. Toen het donker begon te worden waren we gekomen tot Bussum bij hotel De Zwarte Boer. We hoopten daar op een warme maaltijd en een kamer voor de nacht. De gérant was alleraardigst, maar het hotel was gevorderd door de militaire staf. We kregen een maaltijd, we konden in het bijgebouw slapen, maar er was geen verwarming en geen licht, alleen een kaars. Onze kleding zou dus in de keuken 's nachts drogen. De volgende morgen waren onze kleren droog en na het ontbijt gingen we opnieuw met zwaar beladen fietsen op weg naar Amsterdam na een slapeloze nacht. Een eindje buiten Muiden begaf mijn band het. Wij lopend met de fiets naar Muiden. Gelukkig vonden we iemand bereid de band te plakken. Welgemoed weer verder met tegenwind. In de Watergraafsmeer ging het eerst naar het Mariotteplein, naar mijn ouders; en wat later vertrok Gerrit naar zijn broer Marinus om hem levensmid­delen te brengen, aardappelen en rogge en wat zijn Moeder nog meer kon missen. Gerrit besliste toen al dat we de volgende morgen bijtijds terug moesten, want de wind zou gunstig zijn voor de lange rechte weg van Amsterdam naar Amers­foort. Ja, ja, maar met mijn fiets was het niet zo best gesteld. De banden waren zo slecht, zei Oom Wim Smit, daar kwam ik zo niet mee thuis. Goede raad was duur. Oom Wim had nog twee oude buitenbanden. Die werden over de bestaande banden heen gedaan en zo kon ik de terugreis de volgende dag aanvaarden. Helaas kwam Gerrit vroeger dan was afgesproken en wilde zo snel mogelijk weg. Het gevolg was dat we geen afscheid konden nemen van Koos en Wim. Jammer, heel jammer. Koos had vier maanden voor Yke Marij gezorgd. Ik kreeg een kind mee dat weer rustig en blij was, geen zwerende neus meer had, en 's nachts droog had leren slapen. Die terugtocht was zwaar. Ik weet nog nooit hoe het mogelijk was dat ik die 80 kilometers kon fietsen met een kind voorop de fiets en een koffer achterop. De fiets reed door de dubbele buitenbanden zo zwaar dat als ik niet trapte de fiets ook stil stond. We zijn uitein­delijk, nu in één dag, thuis gekomen, maar ik was zo ontstellend moe dat ik wel naar bed moest. We waren allemaal erg gelukkig dat Yke Marij weer in ons midden was.

       Auk ging geregeld als kraamverpleegster er op uit en Loes werkte bij de zieke evacuees in de huishoudschool, maar sliep wel bij ons. Grootmoeder wilde nog eens naar haar huis bij het station. Vanaf het station werd dit opgemerkt en men kwam er op af. Ze mocht niet in haar huis omdat Grootvader was ondergedoken. Ze werd meegenomen naar het bureau van de Ortskommandant. Grootmoeder moest vertellen waar Grootvader was. Dit deed ze natuurlijk niet en maakte hen wijs dat Grootvader in Friesland zat en ze nooit bericht van hem kreeg. Trouwens de Ijsselbrug was toen al gesloten voor alle burgerverkeer. We hebben toen wel even in angst gezeten, maar Grootmoeder kon zo mooi praten dat de Duitsers haar na een paar uur vrij lieten gaan.

       In november 1944 kwam op een middag Fem van Buuren bij ons. 'k Was toevallig alleen met de kinderen. Er volgde een gesprek. Fem vertelde: mijn man en ik hebben samen over U en de kinderen gepraat en vermoeden dat U deze winter wel moeilijk zou zitten met hun kleren. U begrijpt wel dat we van de zaak (Hollandia wolfabriek) nog wel wat achter gehouden hebben. En toen gaf ze me een wollen broek en trui en twee paar kniekousen voor de jongens en een rokje plus trui plus kniekousen voor Yke Marij. Geld noch bonnen wilde ze er voor hebben. Ik zal dit nooit vergeten. De laatste dagen liep ik te tobben hoe dat toch moest; ik bad om een oplossing. Dit was voor mij een verhoring van het gebed. Misschien spreekt daarom de laatste vraag van de Catechismus mij altijd zo bijzonder aan:' wat beduidt het woordje Amen? Het zal waar en zeker zijn. Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord dan ik in mijn hart gevoel dat ik zulks van Hem begeer.' In december werd Jan van Buuren gearresteerd. Hij kwam na de oorlog niet meer thuis.

       1 Januari 1945 kwamen Grootvader en Grootmoeder ook bij ons in huis. Met alle gasten die we die maanden in huis hadden was het wel duidelijk dat onze voorraad levensmiddelen danig geslonken was. We leden geen honger, maar moesten beslist erg zuinig aandoen. De boter bleef voor de kinderen, terwijl de volwassenen een tijd lang geen boter op het brood kregen. We klaagden beslist niet en waren dankbaar voor het eten dat toch altijd weer op tafel kwam. Het was soms erg moeilijk, maar merkwaardig er kwam altijd uitkomst. Brood hadden we niet genoeg. Dat vulden we aan met roggepap. Rogge in water gekookt en als ik het missen kon dan een scheutje melk op het bord erbij. Vreselijk eten vond ik het. Appels en peren vulden vaak de gaatjes en dat fruit hadden we voldoende. Stoofperen van onze boom in de tuin. Zo tobden we de winter door. Een paar uur gas, geen licht, geen kolen. Van Fem van Buuren kreeg ik een kookkachel te leen, die in de voorkamer werd gezet. In de voorkamer leefden we. Daar werden de kinderen in de teil gedaan. Het was immers het enige vertrek waar het warm was. De achterkamer was pakkamer geworden (meubels van ons en van Grootvader en Grootmoeder). De kachel was prima, maar , o die schoorsteen. Zo ontzettend lek. Eerst om de paar dagen moest de pijp eruit, later alle dagen, op het laatst vaak twee keer per dag. We stookten hout, natuur­lijk ook nat hout. Men kreeg bonnen om bomen te mogen kappen in het Edese bos. Het waren gemerkte bomen en Grootvader met Gerrit van de Brink en zijn broer (direc­teur van de melkfabriek in Bennekom) gingen met een handkar naar het bos en kapten daar bomen en brachten ze later in stukken naar huis. Op het plaatsje lagen die bomen. Maar zo goed als ze Grootvader hielpen, even zo goed hielp Grootvader ook hen om een vracht hout mee naar huis te krijgen. Later moesten die bomen gezaagd worden en gekloofd en dan pas konden ze gestookt worden. In de schuur werden de blokken opgestapeld. Het was mannenwerk en erg arbeidsintensief. Helaas kreeg het hout niet de gelegenheid om te drogen. Dat half natte hout veroorzaakte extra veel roet.

       In februari 1945 kwam een agent bij Maartje Braafhart vertellen dat haar man overleden was aan longontsteking. Na de oorlog hoorde ze van Vader dat haar man in Rathenau aan nekkramp was overleden.

       In maart bracht de post tot onze grote verrassing een paar in het duits gestelde brieven. Het nieuwe gevangenen­nummer van Vader was 100413 blok 34(2) KZ Sachsenhausen-Oranienburg. In het duits direct teruggeschreven, maar de brieven kwamen in juni terug. Een pakket werd niet meer aangenomen op het postkantoor. Ik had het ook maar eenmaal kunnen zenden. Alles wat voor een pakket geschikt was was op. Grootmoeder kreeg last van haar ogen. Vrijwel zeker het gevolg van het tekort aan eiwitten en vet of vitamine­gebrek.

       De Duitsers gingen een nieuw wapen gebruiken, de V 1. Doodsbang waren we ervoor. Het gaf een geluid alsof een boerenwagen met lege melkbus­sen over een straatweg met keien geplaveid bolderde. Ik geloof dat dit nog het beste het geluid weergeeft. Je kromp onwillekeurig in elkaar en bleef gespannen luisteren of het geluid soms plotseling ophield. Gebeurde dit dan wist je dat de volgende raketmo­tor niet was ontbrand en maakte het projectiel een draai van 180 graden en kwam dus dezelfde weg terug. Bleef het geluid weg dan stortte het projectiel een poosje later neer en je luisterde ademloos waar het projectiel neer­kwam. Buitengewoon angstige momenten waren dat. Werkte dat ding goed dan kwam de raket terecht in Enge­land. Veel van de V1-projectielen mislukten en kwamen in Holland of in de Noordzee terecht. De gevolgen van een inslag waren desastreus. Op een morgen gebeurde waar we reeds lang voor vreesden. Een V1 kwam neer op de Verlengde Maanderweg bij de Kamperfoelielaan. De gevolgen waren zeer ernstig, 5 huizen weg, veel doden en de ruiten in de wijde omgeving kapot. Glas was er niet meer te krijgen, hout moest voor de ramen getimmerd worden, maar daar was ook haast niet aan te komen. En dat allemaal in de winter. Sina Hoogen­boezem belde (alle ramen waren bij haar stuk) of ze de kinderen kon brengen. Bij haar waren ook een zuster en haar man met een stel kinderen ingetrokken. Kom maar, was mijn antwoord. Zo hadden we toen opeens tien kinderen beneden de tien jaar. We hebben hen tussen de middag maar eerst samen laten eten of gevoerd. Een deel van dat grut moest slapen. Hoe het allemaal lukte is achteraf onbegrij­pelijk. 's Avonds was er voor alle kinderen een slaap­plaats en wij volwassenen hadden ook nog een plekje. De volgende dag konden de kinderen weer terug. Het huis was dichtgetimmerd.

       In het voor jaar trok Auk met de fiets naar Friesland om daar bij de familie vooral boter, kaas en spek te ha­len, en als het kon, bloem. Zwaar beladen kwam ze na een week fietsen weer terug. Van deze voorraad hebben we ge­geten tot 17 april 1945. We kregen overal gebrek aan. Het gemis aan zeep was een probleem. De was werd alleen in sodawater gedaan, en die wassen waren zo groot. We ge­bruik­ten nog steeds lakens, terwijl velen maar zo onder de dekens sliepen kon ik dat nog niet opbrengen. 's Avonds branden we stiekem electrisch licht. d.w.z. een lampje. Werd er gebeld of geklopt dan moest er haastig een stukje kaars of een olielampje of een zogenaamd drijvertje aan­gestoken worden. Als het maar enigszins kon draaiden we het electrische bolletje vlug uit de lamp, in ieder geval los. Het ging allemaal vliegensvlug. Iedereen deed mee. Het was namelijk streng verboden electrische stroom te gebruiken.

       Op een nacht werden we opgeschrikt door een hels lawaai naast het huis. We meenden aanvankelijk dat er een vrachtwagen van de voedselvoorziening wat onhandig en ruw met de 'poort' omging, maar och heden, het waren de Duit­sers die de poort rameiden. Een hels lawaai. Er volgde een overval op de zaak (de verffabriek MACOSTAN). Een wonder dat het niet eerder gebeurde. Er volgden heel wat arres­taties. Wie onder kon duiken verdween meteen. De jongens werden overgebracht naar Lunteren, naar hotel De Worms­hoef. De SD (Sicherheits Dienst) zat daar. Ook de jongens van van Steenbergen (Martijn en Bertus) werden opgehaald en een koerierster Jannie Laupman. Ze zijn daar zo ver­schrikkelijk mishandeld, onvoorstelbaar. Een deel ging later naar Scheveningen. Martijn en Bertus werden, zoals ik al eerder schreef, op Wageningen Hoog doodgescho­ten. Jannie Laupman is er geestelijk nooit meer overheen ge­komen. De laatste dagen van de oorlog is er enorme druk uitgeoefend op de Duitsers om de levens van de jongens in de gevangenis te sparen, wat uiteindelijk gelukte. Hotel De Wormshoef is na de oorlog geheel vernieuwd, maar ik zal er nooit en te nimmer naar toegaan om er een kopje koffie te drinken. Er is daar zoveel gebeurd en we waren er zo bij betrokken.

       Voor ons gaf die overval op de zaak nog een extra schrik. We hadden in de achterkamer grote schalen met vlees staan. Er was klandestien een koe geslacht en dat vlees was pas gedeeltelijk weggebracht. Goede raad was duur. Maar Auk kwam met een oplossing. Ik trek mijn verpleegsters uniform aan en zet mijn kapje op. We pakken alles in de koffer en achterop de fiets. Zo ga ik naar een bevalling en breng het vlees weg. Zo gebeurde het. De soldaat die de wacht had accepteerde het verhaal en Auk mocht vertrekken. Een zucht van verlichting slaakten we toen ze langs het raam voorbijkwam.

       Het werd 17 april 1945 en Ede was vrij. Ongelooflijk. Het was een enerverende winter geweest en ik heb dit neergeschreven om jullie een indruk te geven van feiten die zich voordeden. Het is geen verhaal van dag tot dag, maar het zal ongetwijfeld jullie een indruk geven van die laatste oorlogswinter en hoe wij leefden, hoeveel spannin­gen er waren.

       De bevrijding was er, maar van Vader geen enkel bericht. We wisten dat Vader naar Sachsenhausen was gebracht. Het stond in de brief die we in maart ontvingen, maar waaruit ook bleek dat het oude brieven waren, verzonden in november 1944.

       De berichten over gevangenen die thuiskwamen of omgekomen houden ons dagelijks bezig. Het geeft hoop, maar ook spanning en angst. Kees van Hoek kwam thuis met TBC. Arie van Hoek keerde niet weer, evenmin Auke Siebenga en Johan Looijen uit het kamp Neuegamme. Martijn en Bertus van Steenbergen doodgeschoten, evenals Kees Verduin en Rijk Tichelaar. Henk de Jonge leeft nog, het is een Gods wonder. Lichamelijk en geestelijk heeft hij veel geleden. Arie Laaghwater en Fahrenhorst komen thuis, maar nog steeds niets over Vader. En dan komt er een geweldig bericht. Ko Veenstra is weer thuis en ik fiets naar Gre en Wim Hartog, want Ko had Vader nog ruim een week tevoren gesproken. Het is nu 11 mei 1945. Dat was wat en Ko Veenstra vertelde en vertelde, eindeloos. Van hun treffen in de hallen van de Heinkelfabrieken in de buurt van Gennersdorf, ongeveer 10 km van Sachsenhausen, de grote verzamelplaats van duidenden gevangenen die van daaruit werden doorgestuurd naar andere kampen (in september 1944). Vader werd doorgestuurd naar Rathenau en later naar Sachsenhausen. Voor het eerst hoorden we hoe het leven in Duitse concentratiekampen was. In weinig woorden vertelde hij van de laatste tocht en de verschrikkelijke cata­strofe. Geen eten, geen onderdak, honderden onderweg gestorven en vele, vele zieken. Ko, die niet begreep dat Henk nog niet thuis was. Vader was immers al eerder in vrijheid gesteld. Erg ongerust en ontdaan over alles wat ik gehoord had keerde ik naar huis terug. Jaap troostte me: Mama, hij komt natuurlijk met een jeep. Maar Gerard dacht er anders over. Niks geen jeep, hij komt met een  vliegma­chine.

       We worden opnieuw blij gemaakt met een telefoontje, uit Amersfoort. Vader was onderweg naar huis. Dat tele­foontje kwam bij Costera de Nooij. Die meende er uit op te moeten maken dat Vader in Amersfoort was aangekomen en nu op weg was naar huis. Alles in rep en roer. Zelf was ik met de kinderwagen onderweg van het station naar huis. Anna de Nooij kwam me met de fiets tegemoet en zei: haast je, Henk komt eraan. Ko loopt op en neer voor je huisdeur. Toen Henk wegging was je er niet en als je niet vlug bent is Henk eerder thuis dan jij. Nou ik liep wat ik lopen kon. Thuis was er nog niemand. Vlug de kinderen hun feest­kleding aan, speciaal gemaakt, en zelf de beste jurk aan, en toen wachten. Grootvader, Grootmoeder, Loes en Auk waren er en hoe het zo snel gauw bekend werd, ik weet het niet, maar mijn huis werd vol gedragen met bloemen, vis­schotels, vleesschotels en gebak. En wij wachten. Het werd avond en de kinderen  moesten toch wel naar bed. En toen het 12 uur was gingen wij ook. Slapen konden we niet en bij het geluid van ieder auto werd er ademloos geluis­terd. De volgende morgen was het heel stil in en om het huis, en de bel ging niet een maal. Ds Hajer sloop voorbij het huis naar het kantoor, maar had duidelijk geen moed bij ons aan te bellen. Afschuwelijk, zenuwslopend. Medelijdende blik­ken en geforceerde opgewektheid. Een paar weken later komt het eerste bericht uit Zweden. God zij dank, Vader is te­recht.

       We kregen inkwartiering, twee Engelse officieren op de blauwe kamer en de oppasser beneden in de achterkamer. Het kon want Grootvader en Grootmoeder gingen zo snel mogelijk naar hun eigen huis. Die inkwartiering had zijn voordelen. Je had electrisch licht en wit brood, en soms schalen met lekkere hapjes en een kleine vergoeding. De heren hadden geen haast, maar ik werd onrustig. Er moest gewerkt worden in huis om het weer toonbaar te maken. Met nogal wat moeite lukte het ze na een paar weken weer weg te krijgen. Toen begon een nieuwe ramp, Jaap werd ziek. Heel ernstig ziek, dysenterie. Medicijnen waren er niet. Hoe het kereltje er door gekomen is weet ik nog niet. Dit is zeker, de Here heeft hem gespaard en al onze inspannin­gen willen zegenen. Wat had ik een zorg. Altijd maar op een divan slapen, vlakbij Jaap en proberen te voorkomen dat de andere huisgenoten ook ziek werden. Jaap herstelde, maar bleef gevoelige ingewanden houden. Het bleef oppas­sen.

       Er komt langzamerhand een stroom brieven met zoveel informatie over Vader's leven na de ontruiming van het kamp Vught dat toen hij eindelijk op 12 augustus 1945 thuiskwam we reeds een behoorlijk beeld hadden van alle ellende die hij had moeten doormaken. Vught, zei Vader later steeds, Vught was een schertskamp vergeleken met de kampen in Duitsland.        

 

       We zullen nu het thuisfront voorlopig laten rusten en proberen Vader te volgen op zijn reis naar Duitsland in september 1944. Vader's verhaal begint hij te schrij­ven op 6 mei 1945 vanuit Trelleborg in Zweden. Hier is zijn verhaal.

 

 

SACHSENHAUSEN SEPTEMBER 1944 - APRIL 1945.

 

       "Er is zoveel te vertellen dat ik bijna niet weet waar ik moet beginnen. Toen ik mijn laatste brief aan jou verzonden had, Alie, leefden we in Vught in de vaste overtui­ging dat we binnen enkele dagen door de Amerikanen zouden worden bevrijd. Helaas stortte hun offensief in en nadat wij de ganse morgen van de vijfde september op de appelplaats hadden gestaan, menende dat de Duitsers geen gelegenheid zouden hebben om ons nog te vervoeren, werden we plotseling om half twee met 80 man  in een veewagen gestopt. Een verschrikkelijke tocht van 64 uur, bijna zonder eten en drinken, ving aan. Meer dood dan levend kwamen we bibberend van de kou in onze zebrapakjes vrij­dag­­ochtend in Sachsenhausen aan. De volgende dag gingen we naar een grote fabriekshal van Heinkel in Gennersdorf, on­geveer 10 kilometer verder. De ligging daar en verzor­ging in de hal met 4000 gevangenen was zeer slecht. 's Nachts was er telkens luchtalarm en moesten we ons verstoppen in een bos, waar we dan lagen te bibberen van de kou. Een week later vertrokken de eerste 500 man, waartoe Braafhart en ik behoorden naar Rathenau, waar we zouden gaan werken in een vliegtuigfabriek. Het was een heel nieuw kamp en omdat er nogal wat administratie was kon ik me de eerste dagen op het 'kampburo' drukken. Toen het zover was met de administratie dat ik gemist kon worden (na een week) en ook moest gaan werken in de fabriek kwam er een onderof­ficier uit Sachsenhausen me ophalen met de mededeling dat ik daar (in Sachsenhausen) tewerkgesteld zou worden in mijn oude baan, namelijk bij de kassa. Wat was ik er blij mee. De toestand in Rathenau was namelijk zeer slecht. Ligging slechts een deken, eten veel te weinig, opstaan om 4 uur, werken van 6 tot 18 uur. Hetgeen ik later gehoord heb heeft me versterkt in de overtuiging dat het een zegen des Heeren geweest is dat Hij me daar niet heeft laten blijven. Velen zijn daar gestorven aan ondervoeding, o.a. Ir Drenth, een gerefor­meerde broeder uit Groningen, even oud als ik, vader van drie kinderen.

       Toen ik vanuit Rathenau weer in Sachsenhausen aankwam bleek mij dat mijn oude chef uit 's Hertogenbosch, die zoals je ook wel van Professor Cleveringa zult hebben gehoord steeds zeer goed voor mij is geweest in Sachsen­hausen was aangekomen met het geld en de kostbaarheden en de waardeartikelen der gevangenen. Hij heeft zijn oude commando (Telders, Rooseboom (van de KNAC), en mij) toen bij elkaar getrommeld en wij zijn drie weken bezig geweest om alles over te dragen. Toen dit werk beeindigd was zijn we opnieuw door bemiddeling van Von Eisenstein op de Poli­ti­sche Abteilung tewerkgesteld, waar we zeer interes­sant werk te doen hadden (of beter gezegd we zochten het zelf op). We mochten namelijk geen actes inkijken maar deden dat zoveel als mogelijk was en kregen daardoor een prach­tige kijk op de rechtvaardigheid van de justitie in het Derde Rijk.

       De chef van de kassa in Sachsenhausen had ook gehoord dat wij in Holland bij de Geldverwaltung gewerkt hadden. Deze begon na enkele weken reeds pogingen in het werk te stellen ons op zijn afdeling te krijgen. Dit ging zover dat van verschillende kanten aan ons werd getrokken en wij bijna hoogmoedig zouden worden en zeggen we zijn onmis­baar. Het eind van het liedje was dat Rooseboom en ik per 1 december 1944 naar de kassa werden overgeplaatst. Hoewel ik er aanvankelijk weinig zin in had beviel het me prima. Een voordeel van dit commando was dat ik er zoveel kleren kon krijgen als ik wilde. Niet alleen was ik daardoor zelf goed gekleed, maar ik heb ook tientallen andere nederlan­ders, die bijna in lompen liepen, goede diensten kunnen bewijzen en hen beter kunnen kleden. Rooseboom werd begin februari 1945 ontslagen en mocht naar huis. En Telders werd, geheel onschuldig, in een Lager-intrige verwikkeld, waardoor hij in een afzonderingsblok kwam en na enkele dagen op transport gesteld werd naar Bergen Belsen bij Hannover. Later bleek dat hij vrij uit ging en geen straf had gekregen.

       Het was in deze tijd dat het grote offensief van de Russen ons aller aandacht in beslag nam. Het ging zo snel dat de kampleiding besloot een gedeelte van de gevangenen naar de andere kampen over te brengen. Alle predikanten gingen naar Bergen Belsen, andere prominenten naar Buchen­walt en Mauthausen. Zelf had ik graag meegegaan naar Ber­gen Belsen, omdat ook Kees Boodt daarheen ging en ik daar maar 200 kilometer van de Nederlands- Duitse grens ver­wijderd zou zijn. Mijn chef wilde mij echter niet laten gaan, hoewel ik hem er meermalen met nadruk om heb ge­vraagd. Wij tweeën verlaten als laatsten het kamp, voegde hij mij toe. Je kunt begrijpen dat mij dit niet erg aan­lokte. Achteraf heb ik in dit alles zeer duidelijk Gods bewarende trouw gezien. Bergen Belsen is vreselijk ge­teisterd door een typhus epidemie, waarvan volgens oncon­troleerbare medede­lingen tienduizenden gevangenen het slachtoffer zijn geworden. Hoe dikwijls is het mij in deze jaren niet gebleken dat wat ik meende slecht te zijn ach­teraf voor mij het beste bleek te wezen. Steeds duidelij­ker is het mij geworden dat ik werkelijk aan 's Vaders hand ga en dat Hij zorgt zoals alleen een vader kan zor­gen. Door al die transporten verloor ik zo goed als al mijn vrienden en werd het vrij eenzaam. De wereldgebeur­tenissen behoedden mij echter voor treurigheid en zoals we eens gelezen hebben op die gedenkwaardige morgen van 31 januari 1938, toen de kleine Beatrix geboren moest worden 'het einde van het wachten nadert' (kun je het je nog herinneren). In Hilversum konden we toen pas een och­tendkrant kopen. Och ja, zo beheerste deze slagzin ook thans, zij het in ander zin, ons aller gedachten. Allerlei geruchten deden in het kamp de ronde. Onze conclusie was dat men ons niet meer zou wegvoeren. Temeer niet toen ongeveer half april Duitsland in tweeën was gesplitst en een transport naar het zuiden niet meer mogelijk kon worden geacht. Het was in deze dagen dat tal van buiten­commando's in het kamp terugkeerden. Zo kwam ook Ko Veen­stra weer bij ons. In de laatste weken voor ons vertrek zijn de om het kamp liggende fabrieksgebouwen, waar de gevangenen voor een groot deel werkten, door de Amerikanen meermalen gebombar­deerd, waarbij ook gevangenen om het leven kwamen. Maar Duitsland had deze mensen nooit in de oorlogsindustrie tewerk mogen stellen. Het was absoluut in strijd met de conventie van Genève. Het kamp zelf werd niet door explosieve bommen getroffen. Toch was het bom­bardement in onze onmiddellijke omgeving zo zwaar dat ik na een kort gebed volkomen met het leven had afgerekend en niet anders verwachtte dan dat binnen enkele minuten ook onze barak aan de aanval ten prooi zou vallen. Er werd zo precies gemikt dat we gespaard bleven. Brand­bommen zetten enkele barakken in brand, maar geen slacht­offers. Was ik vroeger nooit onrustig als er luchtaanval­len waren, na dit bombardement was dit veran­derd en kon ik 's nachts niet rustig meer slapen als er vliegtuigen over kwamen. Geluk­kig waren dit de laatste weken. Van Kerstmis tot half februari was er iedere nacht luchtalarm en ook meerdere malen overdag. Je zag de vliegtuigen bij honder­den en nog eens honderden in de lucht passeren. Het is nog te ver­won­deren dat de ner­vositeit pas nu kwam. Het eerste zware bombardement kwam op Jaap zijn verjaardag. Dat zal ik nooit kunnen vergeten. Het tweede zware bombardement op 10 april en tien dagen later werd het nog eens dunnetjes overgedaan.

       Men begon in het kamp nu ook zieken uit de zieken­barak te halen, zogenaamd op transport. Maar de vracht­auto's kwamen niet verder dan de gaskamers. Ook een vriend van Vader, een jonge pas klaar gekomen jurist, de enige zoon van een weduwe uit Haarlem, werd zo vermoord. Het greep Vader nog steeds aan als hij er later over vertelde. Vader heeft deze mevrouw geschreven en ze kwam ons opzoeken in Ede om zoveel mogelijk nog dingen over haar zoon te horen. Haar naam ben ik vergeten.

       Het kampleven ging verder gewoon door. De Duitsers zeer gespannen sloegen sneller en veroordeelden sneller tot de doodstraf. Begeleid door muziek werd de man te­recht­gesteld, met de kampbewoners verplicht toekijkend. Gruwelijke tonelen.

       Nu volgt weer een dringend verzoek om toch vooral te informeren naar Cees Boodt *). Ik heb het er zeer moeilijk mee gehad toen hij mij ging verlaten. We waren als twee broers die volkomen op elkaar waren ingesteld. Nimmer in mijn leven heb ik kunnen beseffen wat ware vriendschap betekent. In ons gewone doen had ik jou, en kon bij jou komen met alle moeilijkheden en vrolijkheden. En dan gaat hij verder 'Ik ben een mens voor de gemeen­schap en geen individualist die geheel alleen zijn weg wel vindt.'

 

 

 

DE DODENMARS APRIL 1945.

 

       In het kamp stijgt de spanning. In verband met de nadering van de Russen was er al enkele keren alarm, hetgeen o.a. daar in bestond dat alle Arbeitskommando's in het kamp bleven en er niet gewerkt werd. Toch kwam op 21 april 1945, voor ons eigenlijk onverwacht, de mededeling dat Sachsenhausen geevacueerd zou worden. Het zou nationa­liteiten-gewijze gaan. Eerst de Duitsers, daarna de andere nationaliteiten. Ieder kreeg een brood van 1500 gram plus 250 gram vlees mee. Aangezien het getal der gevangenen meer dan 20 000 bedroeg kwam men op die zaterdag niet klaar. 70 barakken stonden hier, barstens vol mensen en nu waren er alleen nog de Nederlanders en de Russen. We gin­gen om half negen naar bed en hoopten in stilte dat de Russen die nacht zouden komen. Om half tien werden we al­len gewekt en moesten ons bloksgewijs op de appelplaats opstellen, vanwaar we in groepen van 100 man weggingen. Met nog 3 Nederlanders kwam ik in een groep van 96 Russen terecht. Vanwege de grote haast waarmee nu werd ge­eva­cu­eerd kregen we geen eten mee. En zo begon om half elf de grote lange tocht die ik nimmer zal vergeten. Eenmaal in Zweden aangekomen bleef het moeilijk voor me om de ver­schrikkingen van die tocht te boven te komen. Het was nog niet zover. We stonden aan het begin van de reis.

       We marcheerden de ganse nacht. 't Was koud en guur. Toen het licht werd kwamen we in een dorp aan dat reeds overvol was met vluchtende Duitse burgers, militairen en gevangenen. Het was de bedoeling dat we hier een poos zouden rusten, maar omdat alles overvol was moesten we verder. De houding van de Russische medegevangenen ten onzen opzichte was alles behalve vriendelijk. En we besloten zo mogelijk ons bij een andere groep aan te sluiten, hetgeen temidden van de drukte in een volgend dorp ook inderdaad gelukte. We marcheerden nu met de Belgen verder. We liepen de hele dag. Gelukkig had ik nog een stuk brood in reserve (uit voorzorg was ik reeds een maand bezig eten te sparen, maar dit was erg moeilijk omdat de rantsoenen steeds kleiner werden) en dit bewees goede diensten. Ons marstempo was zeer langzaam, maar toch liepen we die beruchte zondag meer dan 60 kilometer. Ik was doodop. Meerderen uit onze groep waren zo vermoeid dat ze op een gegeven ogenblik niet meer konden, uitvielen en ter plaatse door onze begeleiders werden doodgeschoten. Ik zag zo op mijn tocht meer dan 100 gefusilleerde gevange­nen. 't Was een verschrikkelijke aanblik. Des avonds om 9 uur, 't was al donker geworden en het regende pijpestelen, arriveerden we bij een groot bos. Hier werden we in ge­jaagd en hoewel het erg koud was sliep ik toch al gauw onder mijn enige deken die ik had kunnen meenemen. Reeds vroeg, de zon was nog niet op, ontwaakte ik weer. We maakten een vuurtje om ons wat te warmen en om half zes ving onze tocht weer aan. De mensen waren zo vermoeid dat het marstempo zeer was afgenomen en die dag liepen we dan ook niet meer dan 30 kilometer. De nu volgende nacht brach­ten we door in enkele boerenschuren. Ik sliep op de harde zandgrond van een varkenshok, waarin het tochtte dat het een lieve lust was. En Vader vervolgde: Die morgen was ik zo vermoeid en, naar ik meende, aan het eind van mijn krachten. Ik maakte dan ook tegen mijn vrienden de opmer­king dat ik meende dat dit mijn laatste levensdag zou zijn. Ik zag eruit als een geest en verlangde heel erg naar wat eten, aangezien ik sinds het begin van onze tocht zo goed als niets had gegeten. Gelukkig gaf een Duitse medegevangene, die mij kende uit Sachsenhausen, mij een stukje brood. Laat ons delen, zei hij, ik heb nog een snee brood. En brak de boterham in tweeën. Jullie kunnen nooit begrijpen wat dat stukje brood voor mij heeft betekent. Het was of het leven terugkwam in me. Ik knapte er zo van op, en mijn krachten kwamen terug, en de komende dag liep ik weer mee. De Here dankend dat deze Duitser mij had geholpen; gered, naar mijn vaste overtuiging.

       Die dag liepen we weer minder. Zeker niet meer dan 15 kilometer. Onderweg was het een keer luchtalarm. We moch­ten langs de weg gaan liggen en wensten dat het luchtalarm de hele dag zou duren. Helaas was het na een uur af­gelo­pen, maar we hadden weer wat kracht kunnen verzamelen. We kwamen tenslotte op een groot landgoed en werden onder­gebracht in een grote boerenschuur. Ook hier was geen eten. Na lang wachten kregen we eindelijk enkele in de schil gekookte aardappelen. Ik had mijn horloge en vulpen nog (een vulpen die ik op mijn bureau in Sachsen­hausen had gekregen). Ik vond een boer bereid mij hiervoor een fles melk, een stuk brood, en een stuk spek te geven. Een schan­delijke ruil. We deelden dit eten heel broeder­lijk met zijn vieren: Ko Veenstra, Piet Jongeling, Edouard Calic en Vader. De volgende dag lagen we steeds maar uit te rusten in het stro en voelden ons de koning te rijk. Maar 's avonds om acht uur kwam plotseling het bevel dat we weer verder moesten. 't Was een prachtige lente­avond en de streek waar we doorheen liepen was wonder­schoon. We werden evenwel door de SS dermate opgejaagd dat ons hart het bijna begaf en meerderen van ons niet meer konden en langs de weg neervielen en gefusilleerd werden. De kracht van de wil om te blijven leven en niet als een hond te worden neergeschoten deed ons volhouden. Alles wat -naar ik dacht- overbodig was werd weggesmeten. Weg de rugzak, weg een verschoning, enz. Mijn deken was het enige wat ik overhield. We liepen in 3 1/2 uur meer dan 21 kilometer. Iemand die dat niet heeft meegemaakt zal het zich nooit kunnen voorstellen. Maar de Here ging met me. Hij spaarde me bij het leven. Ongeveer middernacht kwamen we op het landgoed Beelow aan. We werden een bos ingejaagd en dat was dan ons nieuwe kamp. Sinds enkele dagen waren er al groepen gevangenen uit Sachsenhausen aangekomen en deze hadden hutten op of in de grond gebouwd, overdekt met takken en bladeren. Wij sliepen die nacht nog onder de vrije hemel. De volgende morgen bleek ons dat water in het kamp niet aanwezig was. Op 2 kilometer afstand stroomde een klein beekje en daaruit konden we water gaan halen. De tocht daarheen was, oververmoeid als we waren, reeds een marteling. Ik heb me daar wat gewassen en knapte inderdaad wat op. Ons pannenmateriaal was niet groot. Een etens­keteltje van de soldaten en een leeg conservenblik. Piet Jongeling had nog wat havermout bij zich en ik, leverde een Maggi soepblokje en een restant levertraan (levertraan gekregen in Sachsenhausen omdat ik er zo slecht uitzag). En zo konden we die dag genieten van een beker soep. We knapten er zichtbaar van op. Eten werd er niet uitgereikt. Het enige wat we de volgende avond kregen was twee lepels ongekookte havermout en een stukje vlees van ongeveer 20 gram voor drie of vier personen. Hiervan kookten we opnieuw soep. Achteraf verwonder je je er over dat een mens het nog zolang kan volhouden met zo'n klein beetje eten.

       't Was inmiddels 27 april geworden. De toestand in het bos werd catastrofaal. Driemaal per dag werden de doden opgehaald op een handkar, dertig tot veertig per dag naar ik schat. Het gerucht verbreidde zich toen dat er mensen ontslagen zouden worden. De effectenkamer waarbij ik werkte werd opgeroepen. Helaas werden alleen de Duit­sers ontslagen. We moesten de volgende morgen terug­komen. De toeloop was zo groot met als gevolg dat steeds groepen van 10 personen werden uitgezocht. Ook nu bleken alleen Duitsers tot de uitverkorenen te behoren. Een van de onder­officieren merkte me op en sprak over mij met de leider van de Politische Abteilung. Het volgende ogenblik behoorde ik tot een groep van tien gelukkigen. De vreugde werd aanmerkelijk getemperd door het feit dat mijn vrien­den Co Veenstra, Piet Jongeling en Edouard Calic ach­ter­bleven. Ook al was het beter dat drie achterbleven dan een, maar een bittere pil was het. Ik kreeg mijn geld, 50 Mark, en leende nog eens 50 Mark van een SS-er die op onze afdeling werkte en begon aan de lange weg naar Hamburg. Men had namelijk gevraagd waarheen ik wenste te gaan. Ik kon slecht zeggen naar Holland en Wittenberg waar de Amerikanen reeds waren was wel dichterbij, maar het leek me te gevaarlijk dit als bestemmingsplaats op te geven. Vandaar dat ik opdracht ontving me bij de GESTAPO in Hamburg te melden. 28 April 1945 's morgens om elf uur was ik vrij. Ik zal het nooit en te nimmer kunnen verge­ten. Een periode van twee en een half jaar gevangenschap was achter de rug en de lange, lange reis naar huis - want dat wilde ik en niet naar Hamburg - kon beginnen. Tweehon­derd kilometer verder. Het was gewoon niet te begrijpen: vrij. Om elf uur verliet ik mijn vrienden en het kamp en liep samen met een jonge Duitser, die naar het eiland Rügen wilde, zonder bewaking over de wegen. Na een wandeling van een uur passeerden we een boerderij en kochten wat aard­appelen, die we later poften. Och, wat was dat heerlijk. Wij weer verder en toen passeerde ons een Rode Kruis kolonne. We staken onze handen op voor een lift, maar niks hoor, ze reden door. Een poos later stond dezelfde kolonne langs de kant van de weg en na wat heen en weer gepraat mochten we in de wagen en kregen meteen een voedselpakket. Maar ook de vermaning onder geen beding uit de wagen te stappen als een Duitse patrouille de wagen aanhield. Alleen in de auto ben je veilig. Het waren allemaal Zwitsers die op weg waren naar Neu-Brandenburg om daar zieken op te halen. Ze reden dus voor ons een hele ver­keerde richting. Stel je voor, je moet naar Amsterdam, maar de auto waarin je mag meerijden gaat richting Win­terswijk. Het kon ons niets schelen. We hoefden niet meer te lopen en van Neu-Brandenburg zouden ze de zieken naar Lübeck brengen. Dat was weer in de richting Holland. We reden dwars door het Russische front. In het kamp o.a. zieke Russische vrouwen die voor ons aardappelen opbakten en maar lachten omdat we bleven eten. Tenslotte kregen we niets meer. Ze maakten bedden leeg en we sliepen meteen, ondanks het gebulder van de kanonnen. Midden in de nacht werden we wakker gemaakt door de chauffeur. Direct mee­komen en in de auto. De zieken zijn er al in en de Rus­sinnen blijven wachten op hun broeders. Snel, snel, het Russische leger trekt de stad binnen. Nou snel waren we. Maar wat ik toen zag tart iedere beschrijving. overvolle straten, vol vluchtelingen met alle mogelijke vervoermid­delen, boordevol huisraad en wat niet al. Gebouwen die instorten, kerktorens die naar beneden kwamen. Het was een ongelooflijk beeld, dat zich in mijn herinnering niet meer zal laten uitwissen. Tussen al die burgers het terugtrek­kende vluchtende Duitse leger. We konden er gewoon niet doorheen. Uren duurde het voor we zover waren dat de stroom vluchtelingen minderde. Toch zag deze uiterst bekwame chauffeur kans op de 29ste April in Lübeck aan te komen. Een aantal jaren later is deze Zwitser nog eens bij ons geweest in Ede. Een zeer bedachtzame, rustige man.

In Lübeck kon ik spreken met het internationale Rode Kruis, het Zweedse, en de YMCA in de hoop dat de achter­gebleven vrienden geholpen zouden worden, wat ook gebeur­de. Lübeck zou waarschijnlijk een vrije stad worden, maar zeker was het niet. Na Neu-Brandenburg moest ik er niet aan denken dat de kans er was dat Lübeck hetzelfde lot zou treffen. Ik wilde er weg. Zo snel mogelijk. Een boot van het Rode Kruis zou de volgende dag oversteken naar Zweden en ik praatte zo lang tot men toestond dat ik aan boord ging. In het ruim van het schip waren allemaal kribben en noodbedden geplaatst vol zieken, gewonden en stervenden. Boven aan dek leek het me beter. Daar trof ik een En­gels­man. Hij was piloot en 2 jaar geleden boven Akkrum neer­geschoten, en ondergebracht in een krijgsgevan­genenkamp. Hij kreeg nu de kans te vluchten. Semper heette de man. We konden het goed samen vinden. Op het dek stond een luxe auto waar we met toestemming van de kapitein in mochten zitten. We voeren met mooi weer de haven uit en het leek ons een pleziervaart te worden. Toen het donker begon te worden werd aan de mensen die aan dek waren gevraagd om de 2 uur wacht te lopen, een paar aan bakboord en een paar aan stuurboord. Wat was er aan de hand. De Duitse vloot was op de terugtocht en wij zouden tussen die boten door moeten varen; en dan was er het risico van de mijnen. De hele nacht wisselden we elkaar af en waren zielsgelukkig toen we de volgende morgen de haven van Trelleborg bin­nenvoeren. Onbegrijpelijk dat ik aan de Duitse hel ont­snapte. De Heere zorgt. Hoe wonderlijk zijn zijn wegen. Honderden zijn gestorven en mij spaarde Hij.

 

 

ZWEDEN MEI - AUGUSTUS 1945.

 

       Na aankomst in Zweden werden we opnieuw geregis­treerd. En mijn nieuwe nummer werd S.002241 N.-Scan. Netherl.camp,Goteborg,Sweden. Daarna werden we over­gebracht naar een groot badhuis. Alles wat we nog aan kleren droegen werd op een hoop gegooid, ook wat we nog aan bezittingen hadden, en werd toen verbrand. Mijn voeten waren zeer pijnlijk toen de schoenen eindelijk uit gingen. De voeten opgezet, en tien zwarte nagels. Alle nagels zou­den afvallen, zeiden de artsen. Waren de schoenen die ik pikte voor mijn vertrek uit Sachsenhausen iets te klein geweest of kwam het doordat ik ze een week dag en nacht had gedragen? Och, het was eigenlijk niet belang­rijk. Ik was vrij en behouden aangekomen in het gastvrije Zweden. De Zweden waren zeer terecht bang voor besmette­lijke ziektes, luizen en kleerluizen. We mochten ons niet zelf wassen, maar werden schoon geboend door verpleegsters en kregen vervolgens schoon nieuw ondergoed en een warme overall. Wat een belevenis als mens behandeld te worden. Met 400 gevangenen werden we overgebracht naar een prach­tig schoolgebouw waar we in quarantaine gingen. Veel melk en witbrood en geweldige maaltijden. Op 4 Mei kreeg ik nieuwe kleren: een nieuw bruin kostuum + winter­jas + schoenen + sokken, kortom alles, en een prachtige pullover van een dame van het Nederlands Gezantschap. Met 24 man sliepen we in een leslokaal en dan diarree!! Al deze mannen moesten door artsen onderzocht worden. Er waren Franse en Engelse artsen, maar het taalprobleem brachten ze wel mee. Vader schrijft dan dat hij ging optreden als tolk en de administratie deed. Allemaal werden ze doorge­licht en onderzocht en onderwijl gingen de ingewanden reageren. Het werd een vreeslijke toestand. De lokalen, nu dus de verblijfplaats van de vluchtelingen, waren boven en alle toiletten waren in het basement, dus in het souter­rain. De mensen kregen zo'n haast om naar de toiletten te gaan en moesten zo vaak, dat het spaak liep. Na  een paar dagen waren niet alleen de toiletten ver­stopt, maar dreef de ontlasting van de trappen. Ze waren er mee aan. Tot Vader voor elkaar kreeg dat vrijwilligers met een brand­slang twee uur lang de trappen gangen en W.C.'s zouden schoon spuiten en daar een extra maaltijd voor zouden krijgen. Vrijwilligers genoeg. En toen ook nog aangepaste maaltijden werden verschaft knapte de toestand snel op.

       Via de Ambassade werd 'De Fakkel' (officieel orgaan van de Nederlandse Ambassade) verstrekt. Vol informatie over Holland. En daar leest Vader in dat Ede 20 april is bevrijd. Hij schrijft dan: 'Maar onze hoop per boot te kunnen vertrekken gaat voorlopig niet door. Alle scheeps­ruimte is voor voedsel voor hongerend Nederland. We zullen nog wel een paar maanden moeten wachten. Maar oh, ik ver­lang zo intens naar huis. Schrijf me veel en stuur de brie­­ven naar de legatie in Stockholm. En nummer de brieven en schrijf hoe het is met Cees Boodt. In iedere brief dat intense verlangen naar huis.

       Er komt iemand van het consulaat om te vertellen dat ze niet naar het hollandse kamp in Goteborg gaan, omdat daar typhusgevallen zijn. Wij gaan nu naar een door de Denen verlaten kamp in Bolmen.

       Dan gebeurt er iets naars. Alle vluchtelingen waren onderzocht, maar ook scherp verhoord door personeel van de verschillende ambassades. Onder de Hollanders blijken SS-ers te zijn en enige mannen die vrijwillig zijn gaan wer­ken in Duitsland. De Fransen hoorden het en lokten de mannen in een leeg leslokaal waar ze verschrikkelijk wer­den afgetuigd en in hun haar werd een hakenkruis geknipt. Het veroorzaakte een flinke rel. De Hollanders wilden dat deze mensen berecht werden door de Nederlandse justitie en niet door Fransen. Het gevolg was dat de Nederlanders naar een Nederlands kamp gingen, de Fransen een eigen kamp kregen, en de Belgen ook.

       Vader vertelt dan verder. Enkele dagen zijn we nu in het nieuwe kamp Bolmen. Mijn gezondheid is niet geweldig. Een pijnlijke linkerknie en linkerhand. De pijn nam toe en met flinke koorts bleef ik in bed. Er werd om een arts gevraagd, die komen moest uit Ljunbi. Toen werd er beslist dat ik naar het ziekenhuis in Ljunbi vervoerd moest wor­den. In Bolmen was totaal geen medische verzor­ging. Zo vertrok ik per ziekenauto naar het ziekenhuis. Het zou zes weken duren voor ik genezen ontslagen werd. Acute rheuma als gevolg van de laatste dodenmars in Duitsland. Op een zaal met twaalf andere mannen lig ik te liggen. Een Pool, die Duits spreekt, en verder Zweden die beslist niet te verstaan zijn. Verder geen bezoek en in het begin ook niets te lezen. Hij hunkert naar een goed gesprek. Waren Kremer of Hajer hier maar. Een maand geleden kwam ik in Zweden aan, arm en berooid, amper gekleed. Intens vuil en hongerig. Nu ben ik behoorlijk gekleed en wordt hier in het ziekenhuis zeer goed ver­zorgd. De overgang is zo groot. Haast niet te verwerken. Ik kon 's nachts weinig slapen en ga piekeren. Het verlangen naar huis is heviger dan ooit en het uitblijven van berichten uit Holland maakt me nog onrustiger. Er komt een brief van de familie Lind­gren uit Trelleborg. Ze sturen Amerikaanse tijdschrif­ten en als ik meer nodig heb mag ik het schrijven. Deze fami­lie ontmoette ik in Trelleborg. Haar man was haven­meester en zij behoorde als Lotta tot het Zweedse Rode Kruis. Ze deed veel voor de vluchtelingen, evenals Ruth Christoffer­son. Van het gezantschap ontvangen we tien Zweedse Kronen. Het is niet veel. De Kronen gaan op aan postpapier, post­zegels en soms wat sigaretten. Dagelijks schrijft hij een brief naar Holland. En dan bezorgt iemand hem de Dordtse Leerregels. Maar die zware kost kan hij niet verwerken. Vader schrijft dan: Mijn hersens zijn duidelijk nog niet goed. Ik kan nog alleen lichte en eenvoudige stof ver­werken en opnemen. Er komt een brief wrevelig over het uitblijven van post. Neem contact op met het Rode Kruis of met Dr Telders verbonden aan Philips in Eindhoven, aan­gezien Philips ook een fabriek heeft in Zweden. En neem contact op met Prof. Cleveringa. Doe wat. In Gods naam, doe wat. Maar na deze uitbarsting van wanhoop maakt hij direct zijn excuus. Ik zal het toch wel begrijpen; het komt alleen omdat ik zo intens verlang naar jou en de kinderen. 'k Ben zo bang ze helemaal niet meer te kennen. Met april gaat Gerard al naar school. En hij schampert nog even: het ontbreekt er nog maar aan dat hij Meester in de rechten is als ik thuis kom. 'k Zou zo graag een uur bij je zijn om uit te huilen. Het zijn bijna drie jaar van zulk een ontzaglijke spanning geweest. Hoe vaak twijfelde ik eraan dat we levend in Nederland terug zouden keren. En als Cees Boodt dan zei: jo, we komen er vast door, dan heb ik maar wat geglimlacht en gedacht, Geve God dat het waar is. Er waar zit die beste jongen nou? Ik zie het zo donker in. Misschien geeft de Here ook hier nog blijdschap. Hoe hebben we ons samen verheugd op de eerste kerkgang en gehoopt dat er dan tegelijk Avondmaal zou zijn. Wat een geweldige verarming zou het zijn als we geen gebruik kun­nen maken van de sacramenten. En hij schrijft al vertel­lend verder: De kinderen zijn nog zo klein, maar in ge­dachten zie je ze veel ouder dan ze nu zijn, schreef je me in Scheveningen. Je was zo vol vertrouwen dat de Here het alles zo goed zou maken dat we er ons over zouden ver­wonderen. Ik heb zoveel steun gehad aan je brieven, maar al die brieven ben ik kwijt. Mijn geestelijke weerstand is minder. Het is niet zo dat ik graag wil dat de kinderen bollebozen worden in de maatschappij, hoewel ik vurig hoop dat ze het ver brengen. Dat ze evenals jij en ik zich gedragen en beschut weten door Gods liefde in Jezus Chris­tus onze Zaligmaker. Dit zou mijn grootste vreugde zijn, wanneer de kinderen zouden wandelen in 's Heren wegen. Wat verlang ik naar een brief, naar een foto, naar een ge­sprek. Ik lig hier maar te liggen en buiten is het prach­tig zomerweer. De tranen vloeien niet, maar ze zitten vaak heel hoog.

       Dan wordt er een punctie in de knie gedaan (ik geloof dat je gemakkelijker een baby kunt krijgen). Enfin, na tien minuten was het leed geleden, maar wat was ik mis­selijk daarna. De volgende dag in bad. Een vrouwenzaak en of je poedelnaakt bent of niet, vrouwen lopen in en uit. Maar raar hoor, en het is wel wennen.

       Een nieuwe inval: bel Dirk Knol. Laat hem contact zoeken met Dr Plesman ( de man van de KLM). Wie weet kan hij me wel meenemen in een vliegtuig. De gedachte alleen monterde me op. En die Zweedse arts maar lachen. Ik krijg nu een ander kamer, voor twee personen, en mijn kamerge­noot is een Hollander. Geen onaardige man, werkte vroeger bij de Spoorwegen, weigerde dienst en hielp Joden. Hij was tweemaal ter dood veroordeeld, toen begenadigd tot vijf­tien jaar concentratiekamp.

       Het Gezantschap stuurt boeken. Mevrouw Lindgren stuurt weer weekbladen en een vriendelijke dame uit Ljunbi brengt een Engels tijdschrift. Van het weinige geld kocht ik vier kleine tomaatjes. Fruit is er haast niet. In Zwe­den zijn ze zeer op zoet gesteld. Ik zal je eens vertellen wat ik als ontbijt krijg: gekookte aardappelen plus zure haring en een grote lepel mierzoete jam. Tot slot een beker pap, dik van de suiker. Zo is het 's middags en 's avonds ook. Als ze kunnen strooien ze nog suiker over de gekookte aardappelen. Voor het eerst een blad sla; kreeg ik maar een krop sla. Langzamerhand krijgen we bladgroente en sla. Zelf koop ik eieren en krijg nu dagelijks een ei.

Zweden heeft geen tuinbouw zoals wij die kennen. Heel veel groente moet ingevoerd worden en die invoer had stil gelegen. Vandaar het spaarzame groentedieet. Maar daar dacht Vader niet aan.

       Soms druppelen er berichten door die Vader erg schok­ken. De dood van Jan van de Mortel, de zoon van de bur­gemeester van Tilburg was zo'n geval. Een intens goede, vrolijke jongen, die de grootste staaltjes van moed uit­haalde. De onofficiele verbindingsman met de buitenwe­reld. Wat om twee uur in het kamp gebeurde was 's avonds voor Radio Oranje. Een oude Lager-rot. Hij zat tweemaal in Scheveningen, maanden in Amersfoort, en vanaf de oprich­ting in Vught. Zomer 1944 werd hij overgebracht naar Neuegamme en is daar als muzelman gestorven. Tien maanden was ik dagelijks bij hem en nu dit bericht. Later zou blij­ken hoe het hem geschokt had. Ik voelde me toen ik van huis ging -ondanks mijn vaderschap- nog zo'n jongen. Deze twee en een half jaar hebben me veranderd. 'k Keer als man terug. Meer ervaring, meer mensenkennis, maar ook vaster geloof. Een van de dingen  die we samen moeten veranderen is de omgang met andere mensen. 'k Bedoel niet alleen Gereformeerden. 'k Geloof dat we ons veel teveel hebben opgesloten. Als je zo je oor te luisteren legt dan wil ieder rondom je ook die levenszekerheid hebben die het kenmerk is van Gods kinderen. Velen vragen iets te ver­tellen over God en Zijn dienst. Meer dan voorheen moeten we een zoutend zout zijn, met alle beschikbare woorden het volk leren. Alleen waarlijke vrede zal er zijn als we geloven in Jezus als de Zoon van God. Hoe meer ik nadenk over de gedeeldheid in onze kerken hoe verdrietiger ik word. Zoek elkaar en herstel de eenheid.

       De brieven uit Zweden zijn sterk afwisselend. De familie Lindgren stuurt opnieuw een pakket: snoep, koek, briefpapier, postzegels, studieboek om Zweeds te leren en Engelse boeken. Hoe blij is hij hiermee, maar het ontbre­ken van post uit Holland overschaduwt alles.

       Het regelmatige bloedonderzoek toont aan dat het bloed nog steeds niet goed is en 's morgens is de pijn bepaald niet prettig. Doktoren en zusters en het Rode Kruis en wie verder zijn pad kruist gaat hem helpen aan Engelse boeken en tijdschriften. En ondanks al dit mee­leven en de opgewektheid waarmee hij anderen tegemoet treedt blijft de hunkering en het tobben over thuis. Ein­delijk is het na zes weken zover dat de dokter zeer te­vreden is. Het hart is goed en de pols normaal. Maar zo tevreden ben ik zelf niet altijd, vertelt Vader verder. De eenzaamheid is niks voor mij. De Belgen gaan half juli naar huis; voor de Hollanders zal het wel medio augustus worden. Zou ik met Vader's verjaardag (15 augustus) thuis zijn? Ik hoop het zo. Het Gezantschap suggereert dat we over vier of zes weken per vliegtuig naar huis gaan. Dan ontvangt hij een brief van de heer de Wit in Engeland (18 juni). Vader's brief is doorgezonden naar een broer in Eindhoven en Vader's naam zal via Radio Eindhoven worden omgeroepen (nooit gehoord deze mededeling). En  Vader is gelukkig; jij weet nu tenminste dat ik leef. Over tien dagen mag hij terug naar het kamp in Bolmen. De predikant uit Ljungby komt hem opzoeken. Het doet hem goed. En dan vertelt Vader hoe ze in Vught een keer Avondmaal vierden met twaalf medegevangenen. Om nooit te vergeten. Er zijn toen banden gelegd voor het leven. Maar och, wie zal dit alles overleefd hebben. Hoe zal het met Cees zijn? Ik verlang er zo naar hem weer te ontmoeten. We waren als broers. Opnieuw een teleurstelling. De brieven in juni geschreven komen eind juni terug. Mevrouw Christofferson brengt een lichtpunt. Ze stuurt een telegram in het Engels en verzoekt dringend om inlichtingen. O zo goed bedoeld, maar wat men in Zweden niet wist dat was dat vanuit Hol­land geen telegrammen verzonden mochten worden. Al het geld was geblokkeerd en telegrammen kosten geld. Dus werd een telegram bij de posterijen geweigerd. Had men een telegram met betaald antwoord gezonden dan waren er geen bezwaren gemaakt. De hoop binnen tien dagen antwoord te hebben ging niet in vervullling. Een nieuwe teleurstel­ling. Het lange verblijf in het ziekenhuis heeft zijn zenuwen tot het uiterste gespannen. Ja dat was ons ook heel duidelijk en zo begrijpelijk.

       Bij het overdenken van de laatste jaren is het hem onbegrijpelijk hier doorheen te zijn gekomen. En dan komt onze trouwtekst bij hem boven. Hoeveel beter versta ik die woorden nu "Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid." Hij zou willen mediteren, uur na uur, maar kan dat niet. Hoogstens een paar minuten. En dan vind ik mezelf zo ondankbaar en denk dan zo snel mogelijk weer aan aardse dingen. Hij verzucht: mijn karakter is zo vluchtig, zo luchthartig, dat ik er soms bang van ben. Gelukkig dat jij me zo door en door kent. Je weet en begrijpt wat ik probeer te zeggen. 3 juli mag Vader uit bed en geniet in de tuin van het ziekenhuis van het prachtige zomerweer. Over een paar dagen naar Ryd en niet naar Bolmen.

       In Ryd is een Nederlands repatrieringskamp met onge­veer 180 Nederlanders. Denk maar aan Uddel, eenzelfde omgeving. Tot zijn verrassing leest hij dat Ir Ringers Minister van Openbare Werken is geworden. Op 27 april sprak ik hem voor het laatst en nu is Ringers allang thuis. 7 Juli komt Vader in Ryd aan. Genezen maar toch nog erg zwak. Van de Nederlandse autoriteiten zeer weinig medewerking. Ze zien ons denk ik nog steeds als gevange­nen. Verlangen en verveling doen hem geen goed. Ik heb soms het gevoel van mijn anker te zijn. Hij stuurt vast een brief voor Grootvader's verjaardag en geeft brieven mee aan een zeeman die met zijn boot vertrekt naar Rotter­dam. Contact met de bewoners van Ryd is er niet. Dat was in Trelleborg en Ljungby heel anders. De schuld ligt voor een groot deel bij de Hollanders. Diefstal en bal­dadigheid en vechtpartijen; het zijn de zeelui die zich misdragen. En dan is er weer een zonnestraal. Er komt een brief van de Zwitserse Rode Kruis chauffeur. Vader had hem na aan­komst in Zweden bedankt. Er volgt een andere brief van het Rode Kruis. Men zal een onderzoek instellen naar de fami­lie in Holland. En het is iets enorms voor hem een uit­nodiging te mogen ontvangen van de familie Lindgren om te komen logeren in hun zomerhuis in Hölviksnas. Wat een enorme belevenis. Verkeren in een gezin. Logeren en slapen in een bed met lakens en slopen. Aan te zitten aan een gedekte tafel en genieten van met zorg bereide maaltij­den. Het was als een sprookje voor hem, als een droom. Ze bren­gen een bezoek aan de luxe badplaats Falsterbö. In het grote Kurhaus biedt de heer Christofferson (bankdirecteur uit Trelleborg) de familie Lindgren en hem een heerlijke lunch aan. Het is een en al luxe. Het meest ontroerende moment was 18 juli, de dag voor Yke Marij's verjaardag, toen het verblijdende bericht via de Ambassade telefonisch werd doorgegeven dat de familie in Holland in goede wel­stand was. Later vertelde Emma Lindgren en haar dochter Gun mij dat ze nimmer iemand hadden ontmoet die zo ont­roerd en zo gelukkig was eindelijk te horen dat zijn familie nog in leven was. Ze waren er allen diep van onder de indruk geweest. De grote spanning was gebroken en dat was heel gelukkig. En het was ook hoog tijd, dat bleek wel uit zijn brieven. Opnieuw staat de repatriering voor de deur volgens het gezantschap. In de middaguren winkelen met Gun en haar kinderen in Malmö. Om te watertanden, vertelt Vader verder. Maar het is zo vreselijk duur. Liever lange tijd droog brood als ik nu maar naar huis mag. Het leven in een mannenmaatschappij is hij meer dan beu.

       25 Juli gaat het eerste transport, maar ik ben er niet bij. Wat moeilijk toch. Het gerucht gaat nu dat ze per schip naar Kopenhagen en daarna per bus naar Holland zullen reizen. Al die geruchten, het maakt je zo moe. 'k Zou toch zo graag met Vader's verjaardag thuis  zijn. Over 14 dagen zal er weer een schip vertrekken met passagiers­accomodatie voor 30 a 40 man. En dan op het laatste moment wordt Vader bij de groep gevoegd; 's avonds om half elf.           28 Juli, een slechte dag. Een brief ontvangen van Ir Frits Philips in Zweden, een neef van Prof. Telders met de mededeling dat Prof. Telders in de eerste helft van april in Bergen Belsen was overleden aan tyfus. Het was een zware schok ­voor me. Meer dan een jaar sliepen we naast elkaar en vele maanden werkten we samen in hetzelfde kommando. Zeer begaafd. Primus inter paris op meer dan een terrein van wetenschap. Beheerser van de moderne talen, maar ook van het Italiaans en Russisch. 41 jaar oud geworden na vier jaar gevangenschap.

       En dan op 31 juli is eindelijk de afreis begonnen. 's Nachts om half twee gaat de reis per trein naar het noorden naar de havenstad Ornsköldsvik. De bedoeling is dat we daar aan boord gaan van de Bonaire (3300 ton) van de KNSM. En dan gebeurt het zo lang gehoopte. De eerste post uit Holland wordt uitgereikt. De leider van de groep is nog naar Stockholm geweest naar het Gezantschap en bracht post mee in de trein. Ik kreeg 8 brieven van de 23 die je verzonden had, 2 briefkaarten van Gerard en Jaap, een brief van Vader en Auk, en een briefkaart van Groot­moeder. Die brieven werden gelezen en herlezen. Het was niet te geloven en niet te verwerken. Die briefkaarten van de jongens. Ik stond er versteld van, vertelde hij later. Wat een belevenis, kaarten van de kinderen. 's Nachts om vijf uur schreef hij de laatste brief, in de trein op zijn knieën, boordevol emoties. Nog drie uur dan komen we aan in de haven van Ornsköldsvik en gaan dan aan boord. Het is een weg op zevenen. Eerst duizend kilometer naar het noorden en dan aan boord, terwijl Ryd maar 800 kilometer van Amsterdam ligt. Het is een prachtige treinreis, dat is zeker. De hele nacht is het helder, maar waarom zo'n omreis. Nog anderhalve week dan hoop ik weer thuis te zijn. We zullen moeten varen door de Botnische Golf, het Kattegat, en het Skagerrak, dwars over de Noordzee door een schoongemaakte vaargeul (dus hopelijk geen mijnen) naar Schotland, naar de Firth of Forth. Daarna verder varen naar het zuiden langs de kust, waar ook een mijnen­vrije strook zee is tot aan de kust bij Dover. Hier zullen we het Nauw van Calais oversteken. Ook hier is geveegd. En dan langs de kust van Calais en Ostende weer naar het noorden. Langs Vlissingen, Hoek van Holland naar Ijmuiden, om dan in Amsterdam van boord te gaan. Zo is het vaar­schema. De reis zal tien tot twaalf dagen kunnen duren, maar het einde is als het ware te zien in ieder geval. Je kunt erover fantaseren.

              Aangekomen in Ornsköldsvik worden ze aan boord gebracht. Vader heeft ontdekt dat er een grondstoffen­fabriek is gevestigd waar MACOSTAN zaken mee deed. Hij weet toestemming te krijgen erheen te gaan, mits hij op een bepaald uur weer aan boord is. Het laden van de boot is dan klaar en men wil direct daarna varen. Vader wordt zeer hartelijk ontvangen door de directie en moet vertel­len van zijn verblijf in gevangenissen en concentratie­kampen. Een heerlijke lunch met de directie, maar zaken doen met Neder;land kan maar mondjesmaat. De voedselvoor­ziening heeft voorrang. Per auto keert hij weer aan boord. En dan volgt een confrontatie met het verleden, met Sche­veningen. Wanneer men 's avonds aan tafel gaat voor het diner en Vader zijn plaats vindt heeft zijn servetband het nummer dertien. Alles wat zich voordeed in de Scheve­ninger gevangenis gaat weer door hem heen. Hij dacht er overheen te zijn , maar dat was duidelijk niet het geval. Hij herinnerde zich de vreemde gedachten waarvoor hij zich meende te moeten schamen. In het begin vertelde ik dat op 12 maart 1943 Vader plotseling toestemming kreeg om een brief te schrijven. Ik zou daar later op terugkomen en vertellen waarom die toestemming gegeven werd. Hier komt een deel van het verhaal.

 

 

Terugblik op Scheveningen:

       In februari en maart 1943 kreeg Vader het moeilijk. Het alleen zitten, nooit gelucht worden, nooit post ontvangen of brieven schrijven of boeken lezen, het werd teveel. Ik kon niets doen dan bidden en denken. Op wat een gekke gedachten je dan ook kunt komen. Gedachten waarvoor je je moet schamen en die toch telkens terug komen. Een voorbeeld. Mijn cel­nummer was 418. Tel de cijfers op en het on­geluksge­tal 13 verschijnt. We waren 1381 dagen getrouwd toen ik gearresteerd werd. Weer samen 13. Ik ben geboren op de 18 e van de 4e maand. 13! De eerste brief die hij ontving was 76 dagen na de arrestatie. Alweer 13! De stenen in zijn cel geteld; het waren er 13. Zoiets kon een obsessie worden waartegen je met alle kracht moest vechten. Je kunt dat nauwelijks begrijpen als je niet in zo'n toestand van absolute verlatenheid van alle mensen bent geweest. Ik heb eens nagegaan, vertelt Vader verder, dat ik in een maand tijds niet meer dan 25 woorden tot iemand heb gesproken om de eenvoudige reden dat ik er geen gelegenheid voor had. Ik was de gedachte van het getal 13 naar ik meende reeds lang voorbij tot ik op een gegeven ogenblik opeens bemerkte dat ze toch niet weg was. Toen ik na 6 maanden Einzelhaft in een gemeenschapscel werd geplaatst en in cel 421 terecht kwam was het eerste wat ik in deze cel zag de beroemde ton. En ik her­inner me nog als de dag van gisteren dat ik onwil­lekeurig de cijfers van dat getal optelde. Gelukkig geen 13. Dat was geen ongeloof of bijgeloof, maar alleen een kwestie van geestelijke verzwakking. 'k Heb vaak gedacht dat ik gek werd. En lange tijd was mijn gebed niet dat ik in leven mocht blijven, maar of ik voor krankzinnigheid bewaard mocht blijven. In die periode werd het verlangen steeds sterker uit deze cel te komen. Maar Aflerbach had gezegd: als U een verkla­ring wilt afleggen dan belt U maar. Tot zolang zit U geïso­leerd. Denk daar aan. Wij winnen altijd, Herr Dulfer. Het was nu 4 maanden geleden dat dit gezegd werd en het verlangen naar verandering werd steeds sterker. Je moest eens weten hoe zwaar dit was. Telkens de neiging naar de bel te willen gaan. Ik heb gehuild, gebeden, geschreeuwd. Maar wat kon ik. Er was maar een manier om hier uit te komen en dat was drukken op de bel. Bij de bel staan en wikken en wegen. En in conflict komen met je geweten. Probeer het te begrijpen. Het was een marteling. Goed stelde ik, ik bel. Wat dan, wat moet ik dan voor verkla­ring afleggen. Waarom moest ik richting Harderwijk? Het ene verhaal na het andere werd verzonnen. Tot hij bedacht dat er een reçu in zijn zak had gezeten van een pakje verzonden aan de familie Leene in verband met de geboorte van een baby. Frits (Leene) werkte op de admi­nistratie van Sonnevanck. Misschien was dat een oplossing. En zo kwam er een verhaal van Vader. Hoe hij met Frits had willen praten over de baby. En dat ze veel te hard van stapel liepen. Drie kinderen in drie jaar; en Dits niet sterk. Het leek hem nog het beste verhaal. Maar de vraag bleef: mocht hij dit doen? Ook al was de 'bekentenis' een verzonnen verhaal. Daar kwam een gewetensstrijd door, zeer hevig en fel. Het drukken op de bel heeft hij nooit kunnen verwerk­en. Hij be­schadigde zichzelf en niemand anders. In zijn ogen was hij een verrader geworden. Begrijp het toch, ik heb op de bel gedrukt en God en vaderland verraden.

 

 

 

 

 

TERUGKEER EN THUISKOMST AUGUSTUS 1945.

 

       Dit was een terugblik op het verleden, maar Vader was nog aan boord. Hij moest de reis naar huis nog maken.

       Het is prachtig weer en het was heerlijk om te zonnen op het dek. En dan opeens weer alarm en zwemvesten aan. Men had een mijn ontdekt. De zee was daar wel geruimd, maar losgeraakte mijnen bleven een gevaar. De spanning bleef erin tot ze in de haven van Ijmuiden lagen.

       Inmiddels was er een telefoontje in Ede gekomen dat de Bonaire voor Ijmuiden lag en of ik wilde komen. Met de twee jongens ging ik naar Amsterdam. "Oom Ko" (de Nooij) zou ons na een telefoontje uit Amsterdam ophalen met de auto. Dat werd wachten, want wat er voor telefoontjes kwamen, geen telefoontje dat de boot door de sluizen was. Na een dag zat ik op een stoel in de hal naast de tele­foon. Het slapen was natuurlijk maar zo zo. Totdat op zondagmorgen om acht uur een telefoontje kwam dat de boot in de sluizen lag en of ik naar de Schreierstoren wilde komen, dan kon ik met de loodsboot meevaren naar de Bonaire. Snel was ik klaar. Trams reden er niet en lopend ging ik op weg naar de Schreierstoren. Tegen tien uur voeren we het Noordzee­kanaal op en kwam ik aan boord. Een geweldig weerzien. Bruin verbrand was Vader; Hollands welvaren. Zelf was ik niet zo blozend, maar wel gezond. We hebben samen aan boord gegeten. De verhalen waren ein­deloos en toen we op het Ij kwamen verwonderden we ons over het aantal politie boten en de afzettingen op de Handelskade. Wat bleek; de SS-ers en die vrijwillig naar Duitsland waren gegaan werden het eerst van boord gehaald en ver­lieten geboeid het schip. De ontscheping had er een flinke vertraging door. Eindelijk mochten wij aan wal, maar ik mocht niet mee naar binnen in de loodsen waar de registratie van de mensen plaats vond. Het duurde lang voor alle papieren voor elkaar waren en Vader de zaal mocht verlaten en wij samen naar de Watergraafsmeer konden gaan met de taxi. Och dat weerzien met de jongens en met Pa en Moe. Het was zo ontroerend.

       Aan boord en onderweg naar huis bestormde Vader me met vragen. Onder andere: wat zijn toch 'jeeps'. Hij kende het woord niet en toen ik hem vertelde dat het legervoer­tuigen waren van de Engelsen en canadezen en ik twee jeeps gekocht had zodat hij een dierbare wens van de jongens in vervulling kon laten gaan was het prima. Zelf bracht hij twee prachtige houten personenauto's voor Gerard en Jaap mee. Veel en veel mooier dan de houten jeeps, maar ze spraken niet zo tot hun verbeelding als de simpele jeeps. En toch is er eindeloos met de Zweedse auto's gespeeld.

       Het huis in de Watergraafsmeer liep vol. Ieder wilde Vader begroeten. Het was overweldigend. In de namiddag kwam Ko de Nooij. Een hartelijk weerzien. We zouden nadat de familie voor brood en soep had gezorgd terug gaan naar Ede. De auto waarmee we vertrokken had men 5 jaar ver­stopt. De banden waren niet al te best meer. Nieuwe banden waren nog niet te krijgen. Dus waren bovenop de auto reservebanden gelegd. Onderweg hadden we ze wel nodig. Tot driemaal toe moest er van band verwisseld worden. Het was bijna tien uur 's avonds toen we bij de oude Hervormde kerk middenin Ede opnieuw bleven staan. Er was nu iets met de motor of de benzine was op. Laten we het laatste stukje naar huis maar lopen. En zo kwamen we 's avonds om tien uur thuis. In een huis vol bloemen en een dolgelukkige familie. Yke Marij wat verlegen, maar ook weer opgetogen over de verrassingen die haar 'papa van de schoorsteen' meebracht.

       Vader die maar vertelde en steeds vroeg naar ons leven na zijn vertrek. Verbaasd dat alles nog compleet was en door het huis liep. En het gewoon niet kon verwerken. 'k Zou nog bijna op de dertiende zijn thuisgekomen.

       De vragen van Vader waren niet van de lucht. En familie en vrienden maar vertellen. Zo hoorde Vader van familieleden die waren overleden. Van vrienden die niet waren teruggekomen. Van de overval op MACOSTAN en de verschrikkelijke mishandelingen in Lunteren in hotel De Wormshoef en de trieste afloop. Er waren ook veel vragen naar kampvrienden waar we geen antwoord op konden geven. En een zeer dringende vraag naar Cees Boodt waar ik nog geen antwoord op durfde geven. Vader moest al zoveel verwerken en het was overduidelijk dat de grens van zijn weerstand zeer dichtbij was.

       Het was al laat voor we naar boven konden gaan en voor we sliepen nog veel later. De volgende morgen als gezin samen aan tafel ontbijten. Niet te geloven dat dit nog ooit zou gebeuren. Hij was zo bewogen. Wat waren ze al groot. En Yke Marij: drie maanden was ze in 1942 en nu al drie jaar. Het was wennen, ook voor de kinderen, maar blijdschap voerde de boventoon.

       In de loop van de morgen kwamen Ds Hajer en Ds Blaauw. Aanvankelijk heel plezierig, maar toen Vader ging informeren naar kampvrienden veranderde hij en werd 'down'. En natuurlijk kwam ook weer de vraag naar Ds C.Boodt. Is er al iets bekend over hem? Jawel, ze wisten dat hij kort voor de bevrijding was gestorven in Bergen-Belsen aan vlektyfus. Zo verloor Vader in een half uur tien van zijn beste kampvrienden. De predikanten vertrok­ken. Na hen uitgelaten te hebben kwam ik terug in de kamer en trof daar Vader zo overstuur als ik hem nooit had meegemaakt. Ontroostbaar, volledig ingestort, onbereik­baar. Het enige wat er uitkwam was: net zo min als ik kan begrijpen wat de laatste oorlogswinter voor jou is ge­weest, net zo min kun jij begrijpen wat die gevangen­schap voor mij heeft betekent. En daarmee was het of er een deur dichtsloeg. De blijdschap om zijn terugkeer was omgeslagen in verdriet. Verdriet voor ons beiden. We waren drie jaar samen zo gelukkig geweest. We waren beiden ongelukkig in de jaren dat we gescheiden werden door Vader's gevan­gen­schap. En nu dit. Het was teveel geweest allemaal. Was het een wonder? We gingen een paar dagen weg, maar het echte contact was er niet. Vader had zijn eigen denkwereld waarin ik hem niet kon volgen. Je snapt er niets van, je kunt het ook niet begrijpen wat het allemaal geweest is.

 

 

 

DE EERSTE JAREN NA DE OORLOG.

 

       Zodra er met kampvrienden gesproken werd over wat ze hadden meegemaakt stond ik erbuiten. Daar begrijp je toch niets van. Later spraken we dan over wat er was voorgeval­len en zei Vader steeds: ik wil je geen verdriet van, ik hou zoveel van je, ik weet ook niet hoe het komt, maar steeds is het de oorlog die tussen ons komt.

       Ja, de oorlog. Diezelfde oorlog had ons beiden ver­anderd. Schreef Vader niet: ' toen ik bij je wegging was ik wel een Vader van drie kinderen, maar eigenlijk een jongen. In deze jaren ben ik een man geworden met meer mensenkennis, maar ook met vaster geloof.' Maar hoe was ikzelf? Zelf was ik immers ook een zeer zelfstandige vrouw geworden die geleerd had te regelen en te organiseren. En dat was ook niet zo eenvoudig om eraan te denken dat over­leggen nu een eerste eis was. De beslissingen waren vaak al door mij genomen voor ik aan het zo noodzakelijk en dringende overleg ook maar een seconde had gedacht. Zo werd het voor beiden een jaar van struikelen en vallen. Maar ook een jaar van zoeken en herkennen, en heel lang­zaam elkaar weer vinden. Alleen de oorlog bleef taboe. In die zin dat ik rustig vertellen kon over alles wat wij had­den meegemaakt, aan vaak leuke dingen ook, over de zeer spannende voorvallen, de zorgen die er vaak waren., en de angsten. Hoe meer ik vertelde, het was altijd met intense belangstelling dat Vader luisterde. Maar waren er kamp­vrienden en kwam er een druk gesprek op gang over de be­levenissen en over de verschrikkingen die ze hadden moeten doormaken dan moest ik er voor waken me vooral niet in die conversatie te mengen. Wat dit geweest is kun je niet be­grijpen. Meer dan eens liep ik de kamer uit om zogenaamd iets te gaan doen. Ik moest weer in balans komen. Vader kon het niet verdragen dat ik probeerde mee te denken en te praten over zijn leven in die tijd.

       Het was niet alleen het oorlogsverleden dat Vader moeilijk kon verwerken. Ook de teleurstelling op kerke­lijk gebied, de verdeeldheid, het ontstaan van de kerk artikel 31. In gevangenschap was ook de heer P.Jongeling (later leider van het GPV) van mening dat er onder geen enkele voorwaarde een kerkscheuring mocht komen en de politieke verwarring mocht niet uitmonden in de oprichting van een nieuwe politieke partij. Vader had het er moeilijk mee. Hij kon dit maar niet begrijpen. De bezoeken van Ds Jager uit Voorthuizen eindigden toen hem duidelijk was dat Vader er niet over peinsde met hem mee te gaan.

       Jaap werd ziek: TBC. Hij moest een half jaar naar bed en zelf verwachtte ik in die maanden een baby. Alice werd geboren op 18 juli 1946. Erg gespannen was Vader en vol zorg of dit wel allemaal goed zou gaan. Dit is mijn eerste kind uit mijn tweede huwelijk, zei hij later altijd. Heel gelukkig was hij dat na dit jaar van spannin­gen en zorgen dit kindje geboren mocht worden. Een bijzondere band was er en bleef er tussen die twee zolang Vader leefde.

       De oorlogsjaren waar voor ons beiden zo zwaar ge­weest. Maar het eerste jaar na de oorlog, zei ik later, zou ik niet opnieuw willen beleven. We hielden beslist veel van elkaar, maar telkens die spanningen en geen kan­sen te krijgen om dingen en gebeurtenissen die verband hielden met Vader's gevangenschap samen te bespreken. Het was zo verdrietig. We kwamen toch zover. Er is veel samen gesproken en gebeden al was het voor Vader o zo moeilijk om weer gewoon, ook voor mij, een opening te maken.

       Misschien heeft het bezoek van de familie G. veel ten goede bijgedragen aan een voorzichtige verandering. De baby was geboren en Jaap was weer beter en nu wilden ze een dagje komen. Zo gebeurde het. Ze bleven meeeten en terwijl we aan tafel zaten met zijn vieren vroeg mevrouw G. mij of ik een voor haar zeer belangrijke vraag zou willen beantwoorden. Voorzichtig reageerde ik daarop. Hopend in stilte dat het niet al te moeilijk voor me zou zijn. Ze kwam toen met een verhaal over haar relatie met haar man voor zijn gevangenschap en daarna, de verande­ring, het zich buitengesloten voelen zodra de gevangen­schap ter sprake kwam. Ik weet het soms niet meer. We hadden altijd zo'n fijne relatie en nu is het of er een taboe is. Mijn man en Uw man hadden samen zoveel contact en konden zo goed met elkaar praten dat ik graag U wilde ontmoeten. Toen mijn man hierheen wilde heb ik doorgezet mee te willen naar Ede. Mag ik het U vragen, hoe is het toch met U en Uw man? Is het hier net zo? Hebt U ook zulke problemen en hoe lost U dit op? Het was voor mij of dit hele verhaal met al zijn bijzonderheden, die verder niet van belang zijn een sjabloon was van mijn eigen ervarin­gen. Ik kon wel danken voor dit gesprek. Het was dus niet zo uitzonderlijk, alleen hoe los je het probleem op? We hebben er samen na tafel nog wat over gepraat en kwamen tot dezelfde conclusie. We moesten geduld hebben, einde­loos veel geduld. En later de problemen in alle rust bepraten. En als het enigszins kon niet boos worden. Wat ben ik dankbaar voor dit gesprek, zei ze bij het weggaan. We wisten beiden hoe en wat de sleutel was om de deur weer te openen. En dat was alleen maar liefhebben en geen verwijten maken. En later rustig praten over het verdriet dat we elkaar ongewild aandeden. Een tijd later bleek hoe het geluk weerkeerde in onze gezinnen. Uit de bezoekjes die Vader bracht aan de familie, als hij daar in de buurt was, kwam zo duidelijk naarvoren hoe gelukkig deze mensen samen waren.

       Het leven ging verder. Na vijf jaar ontvingen we nog een baby. Marianne werd geboren; een allerliefste baby. Het was moeilijk haar niet te verwennen. Het ontbrak haar in ons gezin dan ook niet aan aandacht. Het was een toegift en opnieuw een bevestiging van de liefde die we voor elkaar voelden. Een band zo kostbaar en teer, en ons zo dierbaar.

       Iemand zei eens: als je van elkaar houdt moet je elkaar ook wel eens bezeren. Je weet dat niets meer pijn kan doen dan liefhebben. Vader en ik, we wisten dit heel goed.

       Hiermee wil ik mijn verhaal besluiten. Het is een heel lang verhaal geworden. Omziend naar het verleden kan ik nu oud geworden alleen maar zeggen: Here ik dank U. Ik dank U met heel mijn hart voor mijn huwelijk met Henk. Voor de kinderen die we samen van U ontvingen. Dank Here dat U altijd met ons was. Dat U in voorspoed en tegenspoed ons rustpunt bleef.

 

 



*      Wat is het toch jammer dat ik hem persoonlijk nooit ontmoet heb.