Home Contact Sitemap familieboom
Terug naar de vorige pagina
  Herinneringen aan Lucie Dulfer - Luijendijk
Meer informatie
Ruud Kapteijn
(oud-collega van Gerard; Bureau Buitenland VU)

 

'Toen we samen al jaren flink hadden aangepakt om universiteiten in de derde wereld te verbeteren, kwam de Nederlandse minister van onderwijs met het dwaze plan iedereen die ouder was dan vijftig jaar te vragen op te houden met werken; dan kon de nieuwe generatie aan de slag.

Omdat ik tamelijk moe was van al het geploeter op de universiteit, leek me dat wel wat; vijftig was tenslotte oud, dacht ik, en er was nog een hoop te genieten buiten het werk. Maar schuldig voelde ik me ook wel een beetje, zo was ik niet opgevoed; lastig was dat .

Toen, op een dag dat we met de hele afdeling een dagje gingen varen omdat Gerard een heugelijke mijlpaal had bereikt, ik weet niet meer welke, er waren er zoveel, gebeurde er iets bijzonders. Voor op het schip stond ik een beetje uit te waaien en te luisteren naar de boeggolf die tegen de wind schuimend op het dek spatte. Daarom had ik niet gehoord hoe Lucy naast me kwam staan tot ze zei, kun je er niet voor zorgen dat Gerard wat minder hard werkt? Wat zeg je, schreeuwde ik boven het lawaai, Jullie werken te hard, riep ze en voor ik kon reageren was ze al weer weg, naar de luwte van de stuurhut.

Nu was Gerard ook al bijna vijftig en dus dacht ik, als we allebei voor de helft gaan werken dan kunnen we nog een hoop doen en hebben toch ook tijd voor wat anders.

Maar ja, Gerard was groot geworden met het motto 'je moet je handen laten wapperen'; het kostte me dus heel wat moeite om hem te overtuigen dat het toch echt beter was zo.

 

Na verloop van jaren, toen ik al weer een tijdje in Zuid Afrika woonde, kwamen Gerard en Lucy na een werkbezoek aan Lesotho, bij ons een paar dagen uitblazen.

Met ons bakkie reden we op een dag naar de oude zendingspost Wuppertal; bijna honderd kilometer over een prachtig maar stoffig grondpad door de Cederbergen, waar je nog luipaarden en bobbejanen vindt als je op zoek gaat naar de laatste knoesterige cederbomen, over de Pakhuispas met in de verte de schimmen van de Doringrivier bergen, over de Brandewijnrivier waar alleen maar wat drabbige droesem onder de brug staat, door de Biedouwvallei die in de bloementijd weelderig is bedekt met een kleurrijk tapijt van de meest schitterende ranonkels, varklelies en andere veldbloemen met moeilijk namen. Uiteindelijk, vanaf de steile Kouberg, zagen we het dorpje liggen met de trapsgewijs gebouwde witte huisjes aan de oevers van een beekje; alsof in Wuppertal de tijd had stilgestaan en na de laatste zendeling in slaap gesukkeld was.

Omdat het al tamelijk laat geworden was besloten we terug niet de  lange omweg door de eenzaamheid van de Vaalheuningberge te nemen, voorbij Tierkloof, langs Ezelsbank  en door het Koude Bokkeveld, zodat je bij Dwarsrivier waar ze wijn maken, weer op een pad terug naar Clanwilliam komt; maar dezelfde, weer heel andere, weg naar huis te nemen.

Gelukkig maar want Gerard  zag gaandeweg grauw en ellendig van de pijn in z'n nek die hem altijd barstende koppijn bezorgde; en  het slingeren door alle bochten in de hobbelige weg,  met het fijne zandstof  tussen je tanden,  was daar niet erg goed voor (vooral niet als je op je tanden moet bijten) .

Ja, wat moet je dan, het was nog een heel end naar huis. Schijnbaar onverstoorbaar zei Lucy, rij maar zo gauw mogelijk naar huis, hij moet een tijdje liggen en dan is het morgen weer goed.

Zo omzichtig mogelijk heb ik het bakkie naar huis gereden maar zelf voel je dan ook het schudden bij elke kuil of slaggat; Gerard had maar weinig belangstelling meer voor de prachtige omgeving, de leisteenrotsen die dakpansgewijs als een reuzenkasteel tegen de kliphuispiek liggen gestapeld en de suikerbossies die langs de kant van de weg oplichten in het late middag licht. De drie toppen Faith, Hope en Charity, waarvan de laatste grillig er bovenuit torent, gingen ongemerkt aan ons voorbij. Ook de grafzerk van de dichterarts en zendelingenzoon Louis Leipoldt misten we, anders hadden we stilgestaan bij een van z'n onsterflijke Slampamperliedjes:  

Gee vrede en rus vir ons almal wat lam is van swerwe,

Moed en geduld vir ons almal wat bang is vir sterwe;

Gee vir ons hart , soos in somer die sap vir die bome;

Gee vir ons krag vir die werk en verstand vir die drome;

Gee dat ons lag as die lewenslas druk op ons harte;

Gee vir ons hoop in die donkerste nagte en smarte;

Gee vrede en rus vir ons almal wat lewe en erwe

smart en verdriet, met die reg om uiteind'lik te sterwe !

Gee vrede en rus! En ons vra nie iets anders, en luister

stil na die wind wat so sag in ons ore kom fluister:

 

"Moed, mense, hou moed:

Die kwaad sal verander in goed -

Die m�relig kom uit die duister!"

Sterkte,  Ruud